Even heel gelukkig

Helemaal hyper van de heftige middag haast ik me naar huis. Ik heb geen tijd om even na te praten met de collega’s, want thuis wacht mijn zenclubje dat stipt om acht uur begint. Ik wil niemand voor een dichte deur laten staan. Gek hoor, je haasten om te gaan ontspannen. Toch ben ik ook blij dat ik geen tijd heb om te piekeren over de afgelopen uren. Er was hommeles op het werk en daar moesten toen moeizame gesprekken over gevoerd worden. Dat hakt erin en meestal zindert dat bij nog na. (Klik hier voor de volledige column)

gezondNU, juni 2015, www.gezondnu.nl

Ode aan de man

Vaderdag. En weer heb ik geen cadeautje. Heeft hij net een geheelonthouders jaar ingelast, dus met een lekkere gin of cadeauverpakking ‘2 Duvels + glas’  hoef ik niet aan te komen. Ik ben er ook gewoon niet goed in. Niet in cadeautjes, en niet in hem de aandacht geven die hij verdient.
Maar schrijven kan ik wel.

Een ode aan de man dus. Aan mijn man.
Al kun je in dit verhaal (vrouw runt een praktijk, man doet het huishouden) de m/v net zo goed omdraaien.

Ruim veertien jaar geleden nam ik mijn huidige praktijk over in Tilburg en stapte in een maatschap van vijf. Hoogzwanger van mijn tweede kind. Zoals we bedacht hadden, draaiden wij toen de rollen om: hij zorgde voor de pasgeboren baby en de peuter die er al was terwijl we een huis en een  praktijk aan het bouwen waren. Later deed hij dat nog eens losjes over toen er nog een derde kwam. De kers op de taart, het cadeautje. Ze is ondertussen negen.

Ruim vóór die periode had ik nog een hele tijd in een Belgische groepspraktijk gewerkt. Dat was in de oertijd toen we nog dienst deden met de sematone. Hij was dus de achterwacht die thuis de ongeruste patiënten aan de lijn kreeg en alles georganiseerd moest krijgen met de keuze tussen één, twee of drie biepjes. Dat dat nog lukte ook, mag eigenlijk een wonder heten. Want de ontvanger van die biepjes beschikte niet over de luxe van een mobieltje om even te horen wat er aan de hand was.

Ook heeft hij mij nog hele weekenden in een Oirschotse huisartsenpraktijk gezelschap gehouden. Dienst van vrijdagavond tot maandagochtend, dus baby, wieg, badje en oventje – dienst of geen dienst, verse broodjes op zondagochtend horen erbij – sjouwde hij mee. Tussendoor wees hij patiënten de wachtkamer tot het spoedspreekuurtje begon als ik terugkwam van visite rijden.

De komst van huisartsenposten in Nederland betekende een grote verlichting voor ons beiden. En nog steeds natuurlijk. Al sta je daar niet vaak meer bij stil.

Mijn werk als huisarts heb ik al die jaren alleen maar met volle overgave kunnen doen, in de wetenschap en het vertrouwen dat thuis alles op rolletjes liep. Nooit heb ik hoeven stressen over tijdig aan de schoolpoort staan. Een ziek kind was altijd in goede handen.

Ik herinner me zelfs zo’n dag met een ziek kind dat ik ‘s ochtends thuis vertrok en pas ‘s middags voor het eerst dacht ‘Hoe zou het nu met zoonlief zijn?’ Zo kon ik opgaan in het spreekuur. Alleen maar door al dat vertrouwen in zijn zorgzaamheid en toewijding.

Uitlopende vergadering, interessante nascholingen, nog even een nagekomen of moeilijke visite… het was nooit een probleem. Mijn eten werd voor me warm gehouden, en nooit heb ik een verwijt gekregen over al dat late thuiskomen.

Komende uit een lerarengeslacht, en zelf een achtergrond als militair, hoeft het niet te verbazen dat hij onze kinderen ook nog eens stevig heeft opgevoed. We kunnen er overal mee komen en ze doen het prima. Ik ben apetrots op ze.

Dat heeft die man van mij allemaal geweldig gedaan, en nu hij zelf weer aan het werk gegaan is – daar was hij wel aan toe na veertien jaar zorgen voor de koters en het huishouden – dragen zijn sterke schouders nog steeds de meeste huishoudelijke beslommeringen. Hij klaagt er nooit over, lijkt het allemaal op zijn gemak aan te kunnen.

Zoals ik nooit de huisarts had kunnen zijn die ik altijd geweest ben, zonder de volle steun van mijn man, zo hebben vele vrouwen dat altijd gedaan voor hun huisarts-echtgenoten.
Steeds minder vrouwen (en nog altijd amper mannen) zijn bereid die zorgende en steunende rol volledig op zich te nemen. Al ben ik nog altijd van mening (noem me gerust traditioneel, maar dan wel precies het tegenovergestelde van het gangbare ‘traditioneel’) dat het heel waardevol is: mijn kinderen én mijn patiënten zijn nooit iets tekort gekomen. We hebben dat samen goed gedaan.

Deze blog die ik schrijf  terwijl jij vers aardbeienijs staat te maken, is dan ook voor jou.

Liefs.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Hoera, ik ben een watje

Het voelde als uit de kast komen. In deze artsengroep waarmee we op een zonnige serene zondagochtend in Amsterdam weer samen zaten voor een bijeenkomst van ons Netwerk Arts en Meditatie. Bekennen hoe vaak ik me ongelukkig voel in mijn werk, want nee, ik heb het niet allemaal zo mooi voor elkaar. Toegeven dat ik me vaak zwak voel omdat ik die zenmeditatie nodig heb om het vol te houden. Toegeven hoe vaak ik me zorgen maak over dat volhouden. Mijn collega’s lijken het namelijk heel goed te doen. Zonder zen nog wel.

Hardop durven zeggen dat ik vaak denk: Moet ik weg hier? Moet ik ermee stoppen? En heel wat anders gaan doen? Maar wat dan? Ik ben huisarts in hart en nieren. En met mijn patiënten ben ik als een vis in het water. Wij kunnen met elkaar alle kanten op.

Vaak voel ik me het kneusje van de groep en daar schaam ik me – heel irrationeel – soms voor. Zit het artsenmeditatienetwerk nu vol kneusjes (op die enkeling na die aan de zen gaat uit nieuwsgierigheid) of juist vol mensen die het uiterste van zichzelf vergen en hard op zoek zijn naar manieren om het vol te houden? Is het zwak om zen nodig te hebben, of is het juist heel gezond om in te zien dat je zelfzorg nodig hebt? Al voelen we in onze omgeving nog veel weerstand tegen zenmeditatie.

Al die zwakte en dat getwijfel overroep ik vaak met hoeraverhalen over mijn zenmeditatie. Ja, het heeft me veel gebracht, dat mediteren. En ik stop er ook nooit mee. Maar nee, het is geen panacee. Het lost de spagaat niet op. Nee, zen is dé oplossing niet. Al helpt het erg.

Eén van de deelnemers vandaag, toevallig de enige klinisch werkende arts, prikte er zo doorheen. Ze zegt dat ze het moeilijk vond vandaag: dat het iets interns in ons als artsen is om het altijd beter te willen doen. We zijn altijd aan het nadenken over hoe het beter kan. En dat heeft ze dan ook veel gehoord in de bijeenkomst vandaag: hoe zen ons betere artsen kan maken. Hoe het spreekuur nog efficiënter kan lopen, hoe je in de loop van een hectische dag toch zen-momentjes kan inbouwen om even tot jezelf te komen. Hoe het helpt om beter te luisteren en beter contact te maken met de patiënt. Moest nu juist het voelen niet beter? Moest de druk op het steeds beter en efficiënter willen niet juist een beetje minder? Ging het niet over erkennen wat er is, zonder dat op te willen lossen?

Waar ligt de grens? Zen mag geen doping worden om iets onmogelijks vol te houden, ten koste van de mensen die het moeten doen. Dat is zelfs gevaarlijk. Stel je voor dat managers doorkrijgen dat je dan nog vollere spreekuren aan kan. Dat je dan verplicht twee keer per dag twintig minuten op een kussen moet gaan zitten. En als je dat niet kan, dat je dan aan de Ritalin moet of ontslag krijgt. Dat zen misbruikt wordt om productiecijfers op te krikken.

Op de belangrijkste terreinen in mijn leven gaat het heel goed, alleen op mijn werk krijg ik maar geen vat. Al heb ik al heel veel gesleuteld en geprobeerd. Ik blijf te vaak met schrik en beven de werkdag aanvangen. Hoe gaan we het vandaag weer redden?

Kijk, af en toe jezelf te pletter werken, vind ik geen enkel probleem. Af en toe. Bij ons is het het omgekeerde verhaal: af en toe kan ik na een werkdag zeggen: ‘Zo. Lekker gewerkt vandaag.’ Die verhouding staat op zijn kop.

Crisisvrees en controledwang? Of gewoon een veel te vol bord dat maar niet leger raakt omdat we ons als praktijk in de steek gelaten voelen door Kring, LHV en ziektekostenverzekeraars? Omdat we geen opvolgers vinden in die moeilijke wijk van ons (al gloort daar nu een sprankje hoop)?
Ondertussen blijf ik die ploeterdokter die net te vaak thuis crasht na weer een onmogelijke werkdag. Ik kan dit wel volhouden, en gelukkig zijn er veel patiëntencontacten die me veel voldoening geven, dat blijft de brandstof, maar wil ik dit wel volhouden?

Zo eerlijk heb ik er nooit voor uit durven komen. Ik zit niet te wachten op het imago van een zielige ploeterdokter. Dat ben ik ook niet. Binnenkort zit ik bijvoorbeeld lekker in het vliegtuig naar een week nascholing in zonnig Madrid. Ook die glanzende kant van de medaille hoort bij mijn werk. Misschien moet ik de boel wat vaker weglachen. Niet zo serieus mijn best willen doen. Alleen lukt dat lachen of relativeren niet zo goed in stressmodus.

Ik heb meer vragen dan antwoorden.
En toch moest dit verhaal eruit, einde aan de schone schijn. Ik zal toch niet de enige zijn, gok ik zo in het wilde weg.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)