Energie besparen? Van mediteren krijg je het warm!

(dit blogje verscheen op 8 maart ’23 op Medisch Contact)

Be bold, start cold. Ik leerde de les van mijn zoon. die hem op zijn beurt had opgestoken in de cursus Bergtochten Voor Dummies. Verplichte kost van de Svenska Turistföreningen (STF), oftewel de Zweedse toeristenvereniging, voor hij de bergen in mocht trekken.

Maar ik heb het hier niet over bergen – of toch wel, dat leg ik verderop nog uit – ik heb het over mediteren.

Ik zit op een mindfulness retraite in Cadzand en ‘Start cold’, is ook hier een aanbevelenswaardige tip. In tegenstelling tot de inboedel die de andere deelnemers om zich heen verzameld hebben, start ik gewoon in jogging broek en T-shirt. Op een schapenvachtje, dat wel. Mijn medemediteerders daarentegen pakken zich in als mummies met laagjes truien, fleeces, mutsen, sjaals, capes, dekentjes en dikke sokken. Ik zie zelfs slaapzakken en bodywarmers.
Terwijl de verwarming gewoon aan staat.

Maar ik ben dus bold, want ik start cold. En weet je waarom? Omdat je het van mediteren loeiwarm krijgt. Die rustige diepe ademhaling wakkert een innerlijk vuurtje aan dat lijf en leden in een warme gloed zet.
Dat kan ook een beetje aan mijn leeftijd en de bijbehorende hormonale ontregeling liggen, maar mijn ademhaling doet toch het leeuwendeel van het werk
Afgaand op het gehalte aan grijze haren in de groep, kan ik trouwens zeker niet de enige zijn die daar nog wat vapeurs bovenop krijgt. Opvliegers heet dat bij jullie, geloof ik.

Wees gerust, ik sleur ook de nodige attributen mee de meditatieruimte in, hoor. Thee, handcreme, pen en papier (waar ik nu dit blogje op zit te kribbelen), papieren zakdoekjes want je weet nooit wanneer een heftige emotie je komt boobytrappen, maar ik zit het dus wel comfortabel warm te hebben in enkel T-shirt en legging.
Moraal van het verhaal: mediteren verwarmt je leven en is energiebesparend. Op vele vlakken.

En dat van die berg waarover ik het niet en toch ook wel had? Je kunt mediteren als een berg. Een klassieke mindfulness oefening, die herinnert aan de stevigheid diep in onszelf die helpt om om te gaan met alles wat het leven ons voorschotelt. Sneew, ijs, storm, lente, verschroeiende hitte… De berg kan het hebben. Die berg zit daar en blijft gewoon zitten. Stevig in het landschap. Onvermuwbaar zijn plek innemend.
Zo kan je ook zelf zitten. Stevig als een berg, in contact met de grond, aanwezig in de ruimte, jouw plek innemend, in die houding waarin je het allemaal kan hebben. Wat er ook op je afkomt.

Ondertussen is de zon opgekomen, kwaken de wilde eenden luid terwijl ze over de polders scheren en is het tijd voor ontbijt.

Trager en intenser leven, als een kind

(dit blogje verscheen op 20 februari ’23 bij Medisch Contact)

Vorige week maakte ik op het Mindfulness Symposium in Antwerpen (een gezamenlijk initiatief van de artsenopleiding van de Universiteit Antwerpen en de Mindfulness Vereniging) kennis met dokter Binu Singh, kinder- en jeugdpsychiater en psychotherapeut, onder andere verantwoordelijk voor het zorgprogramma jonge kind binnen Universitair Psychiatrisch Centrum KU Leuven.
Ik weet niet of het licht van haar rijzende ster Nederland al heeft bereikt, maar mocht dat nog een zetje nodig hebben, dan doe ik hierbij graag een duit in het zakje. Wát een vrouw, ik ben nog steeds onder de indruk.

Het thema van het symposium was ‘mindfulness, met de tijd als bondgenoot’, maar dokter Singh doet helemaal niet aan mindfulness. En toch ook weer wel. Zij noemt het ‘slowfulness’ en de kern van haar betoog klinkt zo: ‘Jonge kinderen leven trager en intenser dan wij. Hun hersengolven lijken op die van een mediterende volwassene. Ze zijn met hun aandacht sterk in het nu. Ons hoge leeftempo staat in schril contrast met dat van hen. Wij leven te snel voor jonge kinderen, we razen maar door, ze kunnen niet volgen. En wie druk is, ziet de signalen niet die jonge kinderen geven en doet maar wat zonder in contact te zijn. Een kind is niet gemaakt voor de ratrace.’

Met haar Indiase roots kreeg ze in haar opvoeding mindfulness, meditatie en spiritualiteit met de paplepel ingegoten. Meditatie was de normaalste zaak van de wereld, en als haar moeder trouw twee keer per dag zat te mediteren, scharrelde Binu als peuter daar lekker een beetje rond.
Precies wat ze nu promoot: tussendoor in je snelle leven even vertragen en terugverbinden met jezelf. Maar vooral: verbinden met je kind. Ze gebruikt graag het beeld van een wifisignaal. ‘Je kunt het niet zien, horen, ruiken of proeven. Maar als het er is, dan zie je meteen dat alle apps op je telefoon werken. Zo is dat ook voor kinderen. Je hoeft niet de hele tijd met ze bezig te zijn. Ze willen vooral voelen dat je voortdurend het signaal uitzendt: ik ben er en ik ben er voor jou.’ Laat het ontastbare dus maar zijn werk doen, zegt ze, meer dan een goede wifiverbinding zijn, hoef je niet te doen. Je kunt al het goede aanbieden, maar als je niet synchroniseert in tempo, dan komt het niet aan.

Dat continu afstemmen in tempo liet ze ons ook aan den lijve ondervinden. Niet alleen door haar persoonlijkheid – ze belichaamt echt die slowfulness, je wordt helemaal rustig als je naar haar luistert, ze ademt aandacht – ook toonde ze een heerlijk filmpje van een baby die badderend en drijvend zo tot rust kwam dat hij zelfs niet reageerde toen het water uit de kraan over zijn gezichtje stroomde. ‘Laat jullie spiegelneuronen hun werk maar doen’, had ze ons voorafgaand aan het filmpje aangeraden. Een collectief zuchtje van gelukzaligheid ontsnapte uit de zaal. ‘Dus’, besloot ze, ‘als je zo opgroeit, dan wordt je brein geprogrammeerd om te leven. En niet meer om enkel te overleven.’

Ze deed nog een oefening met ons. ‘Sluit je ogen en zucht eerst een paar keer goed diep door’, zei ze, terwijl ze zelf solidair meezuchtte door de microfoon, ‘en leg dan een hand op je hart.’ Dat deden we, het gezucht was niet van de lucht. ‘En zeg nu in jezelf: dag lieve jij, hoe gaat het met jou?’ Cheesy? Totaal niet. Het kwam van een plek van oprechte belangstelling. Het was echt. Dat maakt een wereld van verschil.

Daar dacht ik allemaal aan toen ik vanochtend op de fiets onder een zalig zonnetje naar de tandarts reed en deze blog bedacht. Haar vraag kwam weer naar boven: dag lieve jij, hoe gaat het met jou? Ik zuchtte eens diep van voldoening, en kon alleen maar antwoorden: perfect.

Dus heb je een minuutje? Laat dan één moment de boel de boel en zucht nu drie keer heel diep. Leg je hand op je hart en vraag je even af: dag lieve jij, hoe gaat het met jou?

Sorry, ik verloor mijn geduld

Het mag niet, ik weet het. Het is niet professioneel, ik weet het. Toch gebeurde het, ik verloor mijn geduld.

De snotterende ongevaccineerde vrouw die voor mijn bureau zat, verdedigt haar komst met het slappe excuus ‘dat ze er met de telefoon niet door geraakte om te vragen of ze met haar verkoudheid wel op raadpleging mocht komen’. 
Ja, dat kan gebeuren in tijden van overspoeling, dat ook telefooncentrales overbelast raken en dat je er niet meer doorheen komt. En sinds wanneer is dat een excuus? ‘Dus u komt hier ongevaccineerd en snipverkouden in de wachtkamer zitten en vervolgens in de spreekkamer?’

Via de achterdeur heb ik haar uit de praktijk gezwierd. Niet zonder haar hulpvraag eerst beantwoord te hebben, want pas aan het einde van het consult had ik door hoe de rest van de vork in de steel zat. Een dag later bleek ze positief getest te hebben, zo wist mijn collega te melden. De vrouw had haar erover gebeld en ook gezegd ‘dat het consult met dokter Schrage onaangenaam was verlopen’.

Het hele weekend erna had ik er zelf last van dat ik zo mijn geduld was verloren en zo openlijk mijn afkeuring had laten blijken. Zo’n dokter wil ik niet zijn, al is het in de huidige hectiek niet meer dan menselijk om even de controle te verliezen. Ik bezon me op een betere tactiek. Die vond ik ook.

Nu ligt er op mijn bureau een stapeltje formulieren: de uitgeprinte ultieme overtuigingsbrief voor ongevaccineerden van Domus Medica mét daarop de tijdstippen voor een vlotte snelle eerste vaccinatie. Je hoeft zelfs geen afspraak te maken. Je bent van harte welkom.

Als ik nu iemand op het spreekuur zie die niet gevaccineerd is (het zijn uitzonderingen; de meeste mensen in de praktijk waar ik momenteel waarneem zijn netjes gevaccineerd), is dit mijn werkwijze. Ik handel het consult vriendelijk en professioneel af, en nadat er afgerekend is (boter bij de vis in België), zeg ik nog dit: ‘Nog één dingetje graag. Ik zie dat u niet gevaccineerd bent. Ik wil u toch heel sterk adviseren om dit alsnog te doen. Ik geef u daarover deze brief met informatie mee, daarop staan ook de tijden waarop u zich gratis en zonder afspraak kunt laten vaccineren. Nogmaals, ik raad u dit van harte aan om te doen.’

Meestal volgt er dan een vraag. ‘Vindt u dat echt? Waarom?’ Daar ga ik niet meer op in. Ik zeg enkel nog dit: ‘Ja, ik raad dit echt aan. Maar nu moet ik verder, want het is erg druk en ik moet nu verder met het spreekuur.’

Voor discussies heb ik geen geduld, geen tijd en geen energie meer.

Deze blog verscheen eerder op Medisch Contact. Dat het onderwerp leeft, was wel te merken aan de uiteenlopende reacties die het opwekte. Ze staan hier allemaal te lezen.

vandaag gaan wij een kind maken

‘Ik ben niet ziek, hoor dokter’ – altijd een goeie binnenkomer op een late vrijdagmiddag – ‘ik kom alleen maar een voorschriftje vragen.’
‘Dat kan, wat heb je nodig?’
‘Viagra.’ Mo schuifelt wat onwennig heen en weer op zijn stoel en lacht een beetje ongemakkelijk. ‘Het is voor Valentijn.’
‘Snap ik, heb je het al eerder gebruikt?’
‘Ja, een keer of twee, drie. Thuis, in mijn land. Maar vandaag is een speciale dag.’
‘Omdat het Valentijn is?’
‘Ja, ook. En omdat 14 februari onze trouwdag is, en vandaag gaan wij een kind maken.’

Blijkt dat dat kind maken geen probleem moet zijn, want bij doorvragen gaat het er eerder om ‘dat het te snel gaat’ dan dat er een erectieprobleem aan de hand is.
Ik leg uit dat dat ejaculatio praecox heet en sleur de Thuisartspagina ‘Snel klaarkomen’ erbij om te laten zien dat hij dan eigenlijk andere medicatie nodig heeft.
Maar daar wil Mo niet van weten. De Viagra hielp en dat vertrouwen heeft hij vanavond nodig. Aan de tips van Thuisarts heeft hij geen boodschap, maar hij had wel al ooit gehoord van een spray die kon helpen.
Ik laat me vermurwen, wat kan er nu misgaan? Met een voorschrift voor Viagra en een lidocaïnegel wandelt hij vrolijk de deur uit.

’s Avonds zit ik met vrienden op restaurant. Wij zijn het enige tafeltje van meer dan twee personen. We lachen, heffen onze glazen wijn, kijken elkaar in de ogen als we klinken – want anders een heel jaar geen seks! – en laten ons de sashimi, de tempura en het Wagyu-rund goed smaken. Tussen de gangen en de verhalen door, dwalen mijn gedachten geregeld af naar Mo en zijn Viagra: zou dat kind nu al gemaakt zijn?

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medisch contact)

als jij het zegt

Ze heeft een stok achter de deur nodig zegt ze. Met de hulp van haar psycholoog heeft ze al een lange weg afgelegd om haar traumatische verleden een plek te geven en te leren leven met haar autisme. Het wandelen hielp daar erg bij. In het begin afschuwelijk spannend: ‘elke keer dat ik naar buiten ga, denk ik dat ik vermoord ga worden’, vertelt ze. Die angst is nooit helemaal weg, maar een koptelefoon helpt. De volgende hindernis was een voetfractuurtje wat maar moeizaam herstelde. Maar koppig bleef ze alle hordes nemen die ze tegenkwam en stilaan begon ze van het wandelen te genieten. Onderweg zijn bracht haar op nieuwe plekken en in nieuwe situaties. Het leverde nieuwe gedachten en verhalen op die ze in blogjes en dagboeken deelde.


Maar ineens lukt het niet meer. Haar dochter moest van school veranderen, de opgebouwde routine raakte verstoord en het korten van de dagen, de donkerte, de koude en de regen hielpen ook niet echt. De nieuwe gezonde gewoonte raakte in het slop.
Dus heeft ze een afspraak gemaakt op het spreekuur om te komen ‘zagen’. Zo noemt ze dat zelf. Ik vind dat ze nooit zaagt. Ze heeft altijd een heel concrete hulpvraag en meestal heeft ze ook al goed nagedacht over mogelijke oplossingen. De hulpvraag vandaag luidt: ‘Ik wil het wandelen herpakken.’
‘Goed plan. Hoe kan ik daaraan bijdragen?’ vraag ik.
‘Door te zeggen dat ik terug moet gaan wandelen,’ zegt ze.
‘Oké, je moet terug gaan wandelen.’
We raken het eens over de randvoorwaarden: drie keer per week een uur (haar voorstel), ván of naar de nieuwe school van haar dochter (mijn voorstel) en de deal is rond.


Geen twee weken later stuurt ze dit berichtje: ‘Welke masochist vraagt er nu aan haar huisdokter een stok achter de deur om te gaan wandelen. Heb ik mezelf aangedaan zeker. Nat, koud en weinig zin, maar zal het toch maar doen. Smiley.
’Ik stuur een duimpje en een krachtarmpje terug en schrijf erbij: ‘Heel dapper. Groetjes van mijn stok die rustig achter de deur mag blijven staan.’
Therapietrouw? Hadden alle patiënten maar zoveel baat bij een eenvoudig en duidelijk advies… ik had geen werk meer.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medisch contact)

daar doen we dus een doekje over

Vanochtend bedacht ik dat ik best een steentje kan bijdragen aan het hoofddoekendebat. Een beetje vers bloed kan immers nooit kwaad. En dat was nu precies waar het mij om ging: bloed.

Dat bedacht ik op de fiets. Een schitterend, fel winterzonnetje scheen op mijn gezicht, maar de vrieskou beet me in de neus, zowat het enige onbedekte plekje huid waar de zon bij kon. Daar begon ik over na te denken: heerlijk dat zonnetje, goed voor mijn vitamine-D-voorraad, maar veel zou dat waarschijnlijk niet zijn, nu de zon zo ver van de aarde staat. Ik ging met mijn gedachten naar mijn zoon in Zweden waar iedereen in deze tijd van het jaar gewoon extra vitamine D blijkt te slikken. En ik dacht aan de raadpleging gisterenavond waar een allochtone vrouw met een enorm laag vitamine-D-niveau bleek te zitten en aan het adresje waar ik na die avondraadpleging nog even langs fietste: een andere allochtone vrouw met een heel lage vitamine-D-spiegel die haar recept daarvoor nooit was komen ophalen. Ik stopte het in de brievenbus en reed naar huis.

Op de fiets kwamen die gedachten allemaal samen en kwam mijn Eureka-moment: ik heb het gevonden! Voortaan gaan de allochtone vrouwen zonder hoofddoek door het leven. Daaronder zie ik namelijk vaak de weelderigste bossen haar, golvende, lange donkere lokken in dikke vlechten opgerold en ingesnoerd. Zonde van al die pracht en weelde om dat zo te verstoppen. 

En wacht nog even met oordelen over deze flauwe, voor de hand liggende oplossing, want here comes the good part, het Eureka-idee, het moment waarop de zon en het fietsen al mijn creativiteit in volle glorie deden losbarsten: voortaan gaan de mannen de hoofddoek dragen!

Ja! Want naast al die gesluierde vrouwen met te weinig vitamine D, zie ik ook een hoop ijdeltuiterige mannen die zich zorgen maken over hun terugwijkende haargrens en uitdunnende haardos waar hun schedel doorheen komt glimmen. Daar doen we dus een doekje over, ook dat probleem opgelost.

Tja, ik ben geen filosoof en al zeker geen godsdienstwetenschapper. Gewoon een huisarts, pragmaticus tegen wil en dank.
(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medisch contact)

Heerlijk, zo’n geit in huis

Gisteren had ik een zonneklaar ‘geval van geit’ aan de hand. De geit was in dit geval een achterwachtdienst.
Van achterwacht zijn betekent dat ik moet komen opdraven om wachtdienst te gaan draaien als een collega niet komt opdagen voor zijn shift. Ik was dus ‘vrij tenzij…’

De achterwachtdienst begon om acht uur. Als ik tegen tien uur niet gebeld zou zijn, kwam ik er met de schrik vanaf en kon een heerlijk vrij weekend beginnen. Maar bij pech was ik eraan voor de moeite en kon ik tot acht uur ’s avonds gaan zwoegen op de wachtpost.
Het kleurde mijn zaterdag in een vreemd sfeertje, moet ik u zeggen. Fris gewassen en gestreken stond ik om acht uur klaar voor het geval dát. Het was een beetje zoals de paraplu die je meesjouwt als verzekering tegen de regen. Ik stond klaar om te gaan werken in de hoop dat het klaarstaan alleen al me genoeg goodwill van de goden zou verschaffen om absolutie te krijgen en vrijgesteld te worden van wachtdienst.

De ochtend trok zich traag op gang en de tijd kroop met een slakkengang vooruit. Toen eindelijk de klok tien uur sloeg, was dit de stand van zaken:
1. ik had een zeer nuttige ochtend doorgebracht en een hoop administratieve, mail- en andere was- en opvouwklussen afgewerkt, want ik was toch de eerste uren aan huis en telefoon gekluisterd en maakte er dan ook maar het beste van. Dat gaf al een hoop voldoening en energie.
2. de regen die al uren uit de lucht viel, stopte acuut om tien uur en de zon begon te schijnen. Ik verzin dit niet.
3. de telefoon had zich niet laten horen en doodgemoedereerd wandelde de geit naar buiten, mijn humeur daarbij tot een welhaast eufore piek opstuwend.

Nu moet ik u misschien dringend uitleggen wat zo’n geit-geval is. Onze Noorderburen kennen dat goed sinds cabaretier Claudia de Breij haar boek ‘Neem een geit’ schreef maar in Vlaanderen is het nog een onbekend verschijnsel, al zal iedereen het gevoel herkennen na mijn uitleg. Het geit-verhaal in Claudia’s boek wordt haar verteld door Hanneke Groenteman en gaat zo:
‘Een arme, oude Joodse man woont in een heel klein hutje met vijf kinderen en een zwangere vrouw. Ze kunnen hun kont niet keren, het is veel te vol. Die man is ten einde raad, gaat naar de rabbijn en zegt: rabbi, ik heb een huisje, vijf kinderen, mijn vrouw is zwanger, ik word helemaal gek in dat kleine hutje, wat moet ik doen? De rabbijn zegt: neem een geit in huis. Die man denkt: een geit? Maar hij doet alles wat de rabbijn zegt en koopt dus die geit. In dat volle hutje, met die zwangere vrouw en die vijf kinderen, komt een poepende, piesende geit. Hij wordt helemaal gek natuurlijk en gaat een week later naar de rabbijn terug. Hij zegt: rabbi, die zwangere vrouw, die vijf kinderen, die geit, wat moet ik doen?
Zegt de rabbijn: doe die geit weg.’
Na dit verhaal zit Claudia Hanneke wazig aan te kijken en legt Hanneke verder uit: ‘Dan heeft hij ruimte, snap je? Dus wij hebben heel vaak in de familie dat iemand zegt: die heeft een geit. Iemand heeft bijvoorbeeld een afspraak en die ander belt af. Of je gaat er zelf niet naartoe, en merkt dan dat je ervan geniet dat je niet hoeft. Dan was het een geit.

De les is eigenlijk: doe die geit weg. Want een geit nemen, dat heb je vaak gedaan. Je hebt het alleen niet doorgehad. Als je te druk bent, gestrest, slecht slaapt, niet aan jezelf toekomt, niet leuk bent: zoek de geit. En doe hem dan weg.’

Nou had ik deze geit niet zelf in huis gehaald, ze was me opgedrongen en hoort nu eenmaal bij mijn werk. Maar toch. Moesten we vaker doen. Heerlijk zo’n geit in huis. Vooral als ze om stipt tien uur de deur uit wandelt en je je huis, je dag en het rijk weer voor je alleen hebt.

*Deze blog verscheen eerder in Medisch Contact: dit is de link.

Viersterrendienst

Ik heb er net een 12-uursdienst op zitten en fiets met een blij gevoel naar huis. Dat euforische momentje waarop je de deuren van de wachtpost uitloopt, de ochtendlucht proeft, je longen vol zuurstof zuigt, op de fiets stapt en plots een overweldigend gevoel van vrijheid ervaart terwijl een zacht briesje door je haren strijkt.

Het was een lange dienst op de huisartsenwachtpost. Samen met chauffeur Wendy had ik visitedienst en we hebben weer goed werk verricht. Leuke dingen meegemaakt (weerzien met een oude vriendin in het dorp van mijn jeugd), heftige dingen (agressieve man in de politiecel moeten bezoeken, hij was gelukkig uitgeraasd) en the usual stuff (koorts, pijn, ongerustheid). Huisartsenwerk.

Niets dan voordelen aan deze langere diensten. Goed gewerkt en lekker geslapen. Het opgemaakte bedje stond al klaar en er lagen schone handdoeken gereed (nee, ik heb geen gebruik gemaakt van de douche en de handdoeken). En assistente Titia kwam me nog even vragen hoe laat ik gewekt wilde worden voor ik onder de lakens kroop. Alleen het glaasje versgeperste jus ontbrak eraan, en ik moest op mijn tong bijten om niet te zeggen dat ik het eitje bij mijn ontbijt het liefst ‘sunny side up’ wilde hebben.

Hier in Vlaanderen zijn de diensten heel anders dan die ik vroeger in Tilburg deed: als ik daar de zaterdagavond dienst had, begon die al om kwart voor vijf, zodat ik het gevoel had dat mijn weekend zaterdagmiddag al om was. Rond een uur of drie nog snel onder de douche en mijn tas inpakken, en dan met hangende schoudertjes naar de post, waar de mensen gegarandeerd alweer met de benen buiten hingen en ik tot bijna middernacht in hoog tempo consulten draaide met het gevoel aan de lopende band te staan. Vervolgens ruim na middernacht uitgeknepen thuiskomen waar ik zo moe was dat ik niet vóór twee uur in mijn bed raakte. Decompressie heeft tijd nodig. Maar dat was dan weer niet bevorderlijk om de zondag aan te vatten: met een katergevoel stond ik op en zo was ook half mijn zondag al ingepikt.

Nee, dan dit: zolang de menselijke maat nog een beetje mag meespelen, blijkt een 12-uursdienst dus minder ingrijpend dan een 7-uursdienst. Is dat niet vreemd? Die menselijke maat miste ik in Tilburg heel erg. Zoals dat vreemde verbod op een uiltje knappen tijdens een nachtdienst. Zijn dokters dan geen mensen die na een hele dag plus nacht werken behoefte hebben aan rust? Geregeld ben ik op de terugrit naar huis aan de kant gaan staan om even de ogen te sluiten. Soms was ik een gevaar op de weg, dat kan ik niet ontkennen.

Alle gekheid op een stokje: ontbijt is niet inbegrepen. Heerlijk wel dat ik op deze manier gewoon nog een heel weekend heb: mijn dienst gaat pas zaterdagavond om 20 uur in en omdat ik een paar uurtjes heb liggen pitten, hoef ik de zondag ook niet brak op de bank door te brengen. Ik heb gewerkt én ik heb lekker weekend kunnen houden. Dat weekend had nog een extra bonus in petto: het was alweer zo’n schitterende zomerdag, we zouden het bijna normaal gaan vinden.

Op deze manier nachtdienst doen? I could get used to it. Of: als het dan toch moet, dan maar liever zo.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Het verre familielid

Hij was zo aardig, zo vasthoudend, zo overtuigend. Ik kende hem al jaren als een vriendelijke eenzaat. Zelfs de koningin had hij geschreven over zijn doodswens. Ze schreef niet terug en hij bleef met zijn doodswens voortleven.

Af en toe zag ik hem op het spreekuur. Dan meldde hij tussen neus en lippen door dat hij nog steeds dood wilde, en dan antwoordde ik zoals altijd vriendelijk maar kordaat dat ik begrip had voor zijn wens, maar dat ik hem niet kon helpen omdat hij niet aan de criteria voldeed. We hadden ons eigen vaste scenario ontwikkeld, en elk contact werd met dit rituele dialoogje afgesloten. Waarna we in goede verstandhouding weer afscheid namen.

En toen kreeg hij kanker. Nog inoperabel ook en de specialist kon zich vinden in zijn besluit om zich niet te laten behandelen gezien het stadium van de tumor.

Triomfantelijk meldde hij zich weer op mijn spreekuur.

‘En nu, dokter?’ Hij vond het een lot uit de loterij en ik gunde hem dat lot graag.

Zo gezegd, zo gedaan. We handelden in alle sereniteit de nodige formaliteiten af en zouden op een vrijdag overgaan tot de euthanasie.

‘Maar ik wil er niemand bij’, bezwoer hij me, ‘ik wil sterven zoals ik heb geleefd: alleen.’

Zo aardig, zo vasthoudend, zo overtuigend dat ik met hem mee ging in dat verzoek. Hij regelde een ver familielid dat half en half op de hoogte werd gebracht: wél dat hij terminaal ziek was en het niet meer al te lang zou maken en of het verre familielid dan bereid was alles na zijn dood verder af te handelen. Dat wilde het verre familielid wel, maar níet dat het een dood op bestelling was, en dat de datum al gepland stond.

Het werd vrijdag. Naam en telefoonnummer van het verre familielid lagen klaar op de salontafel, naast alle belangrijke paperassen, netjes gerangschikt. Mijnheer lag in bed, in vredige afwachting van zijn spuit.

Ik wenste hem een goede reis, spoot de spuiten leeg en zachtjes ging hij heen. Waarna ik een paar keer diep ademhaalde, hem een aaitje over zijn wang gaf, en de telefoon nam om het verre familielid te bellen. Er werd niet opgenomen. Sterker nog: het nummer klopte niet. Daar zat ik nu met een lijk. Maar zoals dat gaat met leven en dood: uiteindelijk kwam alles goed, en heb ik op de harde manier een stevige les geleerd.

Vele jaren later vroeg een patiënte om euthanasie. We praten over de uitvoering en het door haar aangedragen scenario. ‘Wie wil je erbij hebben?’, vraag ik.

‘Niemand. Helemaal niemand. Ik wil alleen gaan,’ zegt ze beslist.

Alleen? Over mijn lijk.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Wondermedicijn

Bart, de arts-assistent gynaecologie, snottert zich van handdoekautomaat naar handdoekautomaat terwijl hij me rondleidt over de afdeling waar ik de volgende vier maanden zo’n beetje zal wonen. Ik ben vierentwintig, zit in mijn zesde jaar geneeskunde en doe mijn stages gynaecologie-verloskunde-pediatrie in het Sint-Jozef ziekenhuis in Turnhout (B).

Maar ik ben moe. Nog moe van de afgelopen drie maanden in Geel waar ik chirurgiestage deed, moe van de lange dagen en de onderbroken nachten, moe van de vele wachtdiensten en moe van de winter. Vele dagen gaan voorbij zonder dat ik daglicht zie of buitenlucht proef. Ik slijt mijn dagen in ziekenhuisgangen en -kamers. En het zal alleen maar erger worden: in Turnhout heb ik één wacht op twee. Per 48 uur heb ik er twaalf voor mezelf. Als het er al zoveel zijn.

Daarmee ben ik een makkelijke prooi voor virussen en ander ongerief. Dus sjok ik snotterend achter assistent Bart aan en ruk al even gretig papier uit de dipensers om mijn neus toeterend in leeg te snuiten. Bart houdt er – alle gesnotter en gesnuif ten spijt – flink de pas in. Hij is van het imponerende soort: zijn alwetendheid verlamt mij als bleu coassistentje behoorlijk en dan is hij nog razend knap ook.

De afstand tussen ons is onoverbrugbaar, zo lijkt het. Tot ons wederzijds gesnotter eindelijk het ijs breekt: na de tiende zakdoek kunnen we niet langer de schijn ophouden en doen alsof dit allemaal normaal is. We kunnen er niet níets over zeggen. Ik capituleer als eerste en merk op: ‘zodra ik straks thuis ben, ga ik meteen mijn wondermedicijn nemen’.

‘Ja, ik ook’, zegt Bart.

Nu word ik nieuwsgierig, maar ik durf niet bekennen aan zo’n man van de harde wetenschap dat ik een homeopathisch middel gebruik. Mijn moeder voert me al mijn leven lang Echinaforce-druppeltjes bij elke verkoudheid.

‘Oh ja? Wat neem jij dan?’, vraag ik.

‘Echinaforce van Dokter Vogel’, antwoordt hij stellig.

Waarna we beiden in de lach schieten en weer een zakdoek vol snuiten.

Ach, zoals gezegd, we waren nog jong en wisten nog niet veel.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)