Don’t stop me now

Het leven begint op vijftig?
Welnee, laat me niet lachen. Daar klopt gene ene moer van.
Ik zal u zeggen hoe het zit.

Het leven begint op 53.
Nadat je via een whatsapp berichtje op straat wordt gezet door een gekrenkt buitenmaats ego en je zodoende ongepland – en in eerste instantie ongewild – je vrijheid terugbezorgt.
Nee, het was geen walk in the park, die eerste maanden. Vrijheid is een hoog goed, maar soms moet je diep duiken voor je daarbij kan. En ook moet je beslissen dat het je eer te na is om je klein te laten krijgen door zoiets irrelevants. Het was tenslotte ‘máár’ werk. En dan mag ik god nog op mijn blote knietjes danken dat ik in een sector werk waar er werk in overvloed is, zelfs voor mensen met grijs haar en een vijf voor hun leeftijd! Ik blijf het wel heel verdrietig vinden voor al die patiënten die er ongevraagd de dupe van waren.

De aanleiding voor het ontslag toen was al bij al een onschuldig blogje. De schrijfpret van het zoeken naar de meest overdreven hyperbool – omzetten van frustratie in inspiratie was het enige verweer dat me nog restte tegen de onmenselijke druk waar ik onder stond – leek op dat moment een perfect afleidingsmanoeuvre om te voorkomen dat ik zou knappen onder de gevaarlijk opgelopen spanning.
Me verkneukelend van schrijfplezier schreef ik onder andere iets als ‘een kleuter zonder aanleg voor hoogbegaafdheid’ om te onderstrepen dat iederéén wel snapte dat in covidtijden het werk alleen gedaan krijgen onmogelijk was. Die hyperbool was goed gevonden en al had ik er niemand specifiek mee voor ogen gehad, het moet toch ergens in een verkeerd keegat geschoten zijn want het kostte me vervolgens dus wel mijn job. Of waren het andere woorden die toen mijn lot bepaald hebben? Geen idee. En ik zal het nooit weten ook, het heeft geen belang.
Dat blogje en de gevolgen waren – hoe pijnlijk ook – uiteindelijk een goede zaak, anders zat ik er nog, júist vanwege die patiënten die ik niet achter wou laten.
Dit blogje is het laatste dat ik erover schrijf, de psychologische verjaringstermijn is gepasseerd, ik laat het los.

Want dan word je 54 en dan heb je – voor zolang het duurt, altijd een slag om de arm houden – je leven op orde: je hebt het over een andere boeg gegooid en bent vervangingen gaan doen. Hard werken, hard vakantie vieren tussendoor, menopauze achter de rug dus ook van dat gedoe en de bijbehorende hormoonschommelingen zijn we af, bakken energie, harmonie en contentement, kindertjes deels het huis uit, terug tijd voor leven en liefde.
In het tijdschrift Goed Gevoel (april) stuitte ik toevallig op een artikel over toxische relaties en gif op de werkvloer. Ik las over culturen waar onethisch en respectloos gedrag gangbaar zijn en voelde een rilling over mijn rug kruipen.
Met wat ik nu doe, andere dokters tijdelijk vervangen in afwisselende praktijken, heb ik helemaal het gevoel: dit is wie ik ben, dit past bij op dit moment in mijn leven perfect bij mij. Veranderen kan altijd weer als het niet meer past.

Ik heb geleerd hoe je in een vingerknip alles kwijt kan zijn.
Sinds dat ontslag, maar veel meer nog sinds Covid en Oekraïne hebben we allemaal van dichtbij gezien of ondervonden dat het elk moment gedaan kan zijn. Je collega gooit je eruit, de zot in het Kremlin drukt op de knop, een geliefde wordt ziek of je krijgt een rotdiagnose. Dan kun je maar beter geleefd hebben.
Daarom is nú het moment om te genieten en dromen waar te maken, niet morgen, niet later.
Op de bucketlist? Niks geen bucketlist. Enkel nog de belangrijkste zaken des levens: veel liefhebben, dat zo vaak als maar mogelijk tonen, genieten van heel veel kleine dingen en veel uitstapjes samen met wie ik liefheb. En heel misschien toch ooit een mooi houten huisje in de Oostkantons?
Dus ja, alles kwam goed, en tot zover was dit mijn weg en mijn pad.
Op dit uitzichtpunt ruim voorbij halverwege, kijk ik met veel voldoening naar waar ik sta en naar het schitterende uitzicht dat ik heb (dat mag je deze keer letterlijk nemen, want ik tik dit blogje terwijl ik uitkijk hoe de zon in al zijn glorie opkomt boven het meertje waar ik vannacht heb gekampeerd). Alle onfatsoenlijke, schaamteloze en laaghartige mensen die je pad proberen dwarsbomen ten spijt, kan het leven mooi zijn. Zo mooi.

Dus ja, het leven begon op 53.
So, don’t stop me now, want vandaag mag ik er weer een jaartje bij tellen.
Drie keer raden welk nummer in mijn oortjes knalde vanochtend op de fiets?
Yep, bingo! Goed geraden.
Je had me moeten zien gaan, man!





Grijs – streep – blauw

Vandaag zou mijn vierde dag op de vrachtboot geweest zijn. Zóu,… als de rederij me had willen meenemen.
Maar dat is dus niet het geval.
Maar niet getreurd, het overzetbootje dat ons in Oostende van Wester- naar Oosteroever bracht, bood ook een schitterend uitzicht over de zee. Het is niet het ‘Grijs – streep – blauw’ beeld waar ik naar verlang sinds ik de dagboeken van Ward Hulselmans heb gelezen over zijn eerste zeereis met CptnZeppos, maar het is evengoed genieten.
Evenals de koffie met croissant in Hotel Du Parc, de stralende zon en de wandeling langs de murals van de Crystal Ship Tour.
Dat grijs – streep – blauw komt later wel een keer.
Voor nu was dit nachtje Oostende alvast een prima eerste ervaring met ons busje op stap. Al vroor mijn neus er bijna af in de ijskoude vriesnacht, onder de dekens was het lekker warm. Je moest alleen oppassen om niet te dicht bij de rand van het bed te komen (wat niet meevalt als je met zijn tweeën in een bed van 120 centimeter breed ligt), want in dat bovenbed onder het hefdak lig je uiteindelijk gewoon maar in een tentje. Meer dan een zeildoek zat er dus niet tussen ons en de vrieskou.
Aan de ene kant dat tentzeil, aan de andere kant een warm lijf. Precies goed.

Takkendag

Een onderhoudsarme tuin, dat hadden we de tuinarchitect nu bijna twintig jaar geleden gevraagd, toen we hier ons stulpje gebouwd hadden en de tuin aangelegd moest worden. We hebben een heerlijke tuin, dat is een feit. Maar onderhoudsarm is hij zeker niet. De rijen knotwilgen, platanen en hazelaar brengen elk jaar flink wat snoeiwerk met zich mee, en ook de hagen en de hortensia’s vragen het nodige onderhoud.
Toen ook dit jaar al het snoeiwerk gedaan was en de enorme stapels takken wachtten op een ritje naar het containerpark, hebben we er dan maar een teambuildingsdag van gemaakt met het gezin. ‘Takkendag’ dus.
Met het hele gezin, waarvan er uiteindelijk maar vier overbleven, want zoals dat gaat: andere verplichtingen bleken dringender en belangrijker dan de stapels afgezaagde takken.
Maar die vier hebben wel kei- en keihard gewerkt, petje af!

Hard werken vereist goed eten, en die taak had ik op mij genomen. Al op woensdag had ik de starter die al een paar maanden ongebruikt in de koelkast stond eruit gehaald met de bedoeling die weer tot leven te wekken om zodoende stevig voedzaam zuurdesembrood te bakken voor al die harde werkers.
Dat hebben we geweten!
Op de starter lag een laagje grijsbruin donkerkleurig vocht dat stonk naar stal, oude kaas, mest en nog wat andere ondefinieerbare geuren die, volgens mijn dochter dan toch, onverdraaglijk waren. Ik moest haar gedeeltelijk gelijk geven.
Maar zoals het in mijn zuurdesembakboek te lezen valt in het hoofdstuk ‘Leven met je starter’: ‘Dit is geen ramp – hij is niet dood, alleen een beetje uit balans. Gooi driekwart van het mengsel weg, voeg ongeveer 100 ml water en 100g bloem toe en roer. na een dag is de balans hersteld en is je starter weer bruikbaar.’
Zo gezegd, zo gedaan. Op woensdag, donderdag én vrijdag heb ik de starter volgens deze aanwijzingen gereanimeerd, mijn dochter is net niet over haar nek gegaan van de geur die al die dagen in huis heeft gehangen (ik goot steeds een deel van de starter in het toilet en liet de pot daarna in de badkamer weer lekker op temperatuur komen), en op vrijdag was het mengsel weer helemaal in balans en bruiste het van geluk. Vrijdagavond kneedde ik deeg voor twee broden, en liet het deeg in hun rijsmandjes de hele nacht rijzen.

Zaterdagochtend brak takkendag aan met een stralend zonnetje, en al om acht uur stonden twee geurige prachtige zuurdesembroden kraakvers klaar om de hongerige magen van de werkers te voeden. Die werkers lagen nog lekker in hun nestje, en terecht want zaterdagen dienen ook om uit te slapen.
Ik begon alvast aan het pizzadeeg. Dat deeg moet vervolgens twee maal drie uur rijzen. Zuurdesem vraagt geduld.

Zo had ik nog genoeg tijd voor koffie en de weekendkrant met een verse snee beboterd zuurdesembrood daarbij. Een heerlijker lekkernij bestaat niet. Dat leverde een mooi stilleven op.

Ik had zelfs nog tijd over voor een ander klusje: de berg tassen nog eens flink uitdunnen. Takkendag of tassendag, het zijn tenslotte maar twee letters verschil en ze leveren allebei weer een hoop rust en ruimte op.

Maar terug naar de takkenklus.
Tegen elven arriveerden de hulptroepen, klaar om erin te vliegen. Eerst koffie en paaseitjes van Leonidas. (ik móest hun nieuwste smaak cookie dough proeven nadat ontelbare reclameborden daarvoor mij het water in de mond hadden doen lopen. Smaaktest: best oké maar ook geweldig nu ook weer niet.)
En dan aan de bak. De kluslijst was lang: een grote stapel van de dikste takken in mootjes hakken (of zagen) tot kachelhout, de klaarliggende stapels takken en snoeiafval naar het containerpark brengen (wim had het grootste deel hiervan al in de afgelopen dagen gedaan), het werkhok van nummertje twee uitmesten (hij klust er al lang niet meer, het meeste kon direct in de vuilbak of naar de kringloop) en er een hangplek van maken waar nummertje drie met haar vriendinnen kan chillen, en tenslotte het houtkot buiten helemaal uitladen (oudste en droge hout naar binnen voor de kachel) en weer inladen met het verse hout onderin.
Schoondochter viel uit de hangmat, na bijna twintig jaar bleken de palen zo rot als een mispel, dus de palen die nog overeind stonden hebben we ook maar direct weggehaald. Schoondochter heeft er gelukkig geen blijvend letsel aan overgehouden.
De tijd vloog, er werd keihard en met goeie zin gewerkt.
’s Middags maakte ik bruschetta’s met het verse zuurdesembrood, en daar kwamen we mee toe tot ver in de avond. Zo’n stevig brood vult goed. Pas om halfnegen ’s avonds zaten we eindelijk aan de zuurdesempizza’s.
Het was een heerlijke dag. Iedereen voldaan over het geleverde werk, besloten we de dag met een Aperol rond de vuurschaal. Hout was er genoeg om het vuurtje hoog te doen oplaaien.

Tot zover het verslag van takkendag.
Met vriendelijke groet,
uw takkenwijf

Gaarkeuken 110

Bij gebrek aan uitzicht op een zeereis binnen afzienbare tijd, wijd ik mij na een deugddoende fietstocht in het iconische havencafé ‘Gaarkeuken 110’ aan het vervolg van Grand Hotel Europa. Die roman waarover ik in mijn vorige blogje vertelde. Ik ben op pagina 488, dus het einde nadert. Maar met de luidruchtige havenarbeiders hier, is het nog een hele krachttoer om mijn aandacht bij het boek te houden.
Gelukkig heb ik altijd oordopjes bij me. Ze zijn al even knaloranje als de werkbroeken van de bier drinkende, luid lachende en plat Antwerps pratende mannen hier.
Buiten schijnt de zon. Dat was onderweg naar hier wel anders. Gelukkig bleef het droog.

Plots laat één van de mannen een luide scheet knallen, die ik moeiteloos door mijn oordopjes heen hoor. Blijkbaar is dat de hilarische aanleiding om de bel te luiden: rondje bier voor iedereen.
Ook voor mij.
Met een chin-chin naar de mannen hef ik mijn Bolleke van ’t vat.
‘Wilde gij er een chipke bij?’ vraagt de barvrouw, ‘want menne zak is nu toch open.’
Wederom grote hilariteit.
Je moet oppassen wat je hier zegt, want na alle glazen bier die ik de mannen al heb zien heffen, is letterlijk álles aanleiding voor een zoveelste luide bulderlach.

Ik lees een tijdje verder. En maak een foto van het café op het moment dat ze allemaal even óf naar het toilet of buiten aan het roken zijn.
‘Da’s nen dikken boek,’ hoor ik door m’n oordopjes heen als ze weer binnen komen. Ik hoor alles.
Zomaar een maandag ?

Zeeën van tijd

Ik lees, ik lees wat jij niet leest… en het is ‘Grand Hotel Europa’ van Ilja Leonard Pfeijffer. Of jij leest dit ook natuurlijk, want het is een geweldig boek en een bestseller van formaat.
Pfeijffer trekt je mee in een meeslepend liefdesverhaal waarin je haast ongemerkt je kennis over geschiedenis, toerisme, Europa en politiek bijgespijkerd krijgt. Geenszins overbodig in de huidige angstige tijden waarin we leven.
Maar daar wil ik u vandaag niet mee vermoeien. 

Ik kon het alleen niet laten om je te laten meegenieten van de volgende onweerstaanbare passage over het Italiaanse strandleven in de heilige vakantiemaand augustus.
Geniet van deze sublieme zinnen, een delicatesse om duimen en vingers bij af te likken:

‘Ook de mooiste vrouw van de wereld werd in de oorlog op deze stranden niet gewonnen, want zover het oog reikte, zag men niets dan overtollig vet dat over broekbanden blubberde, en andere overbodige bewijzen van het bestaan van de zwaartekracht, die alvast begonnen was ooit pronte lichaamsdelen in de richting van het graf te trekken. Pensioenen en kinderbijslag werden hier stukgeslagen.
Mooie meisjes sliepen nog. Ze lagen elders de roes van hun techno-feesten uit te zweten en zouden pas vanavond op hippere stranden bij luidruchtiger steden hun gevaarlijk stralende ogen opslaan. Pas over een jaar of tien zouden ze hier opduiken als een opgeblazen versie van zichelf met een leeggelopen blik, opblaasbare attributen en jengelend nageslacht dat hun nemesis zou zijn voor hun verovering van vannacht.
  Clio zag wat ik dacht en ze glimlachte. ‘Ja, Ilja,’ zei ze, ‘je hebt gelijk. Misschien is de tijd gekomen dat ik je inwijd in een van de grootste geheimen van het strandleven. Het is net zoals het echte leven. Alleen is alles veel zichtbaarder.’’

‘Net zoals het echte leven’!… O wat een raak observatievermogen, gegoten in verrukkelijke zinnen. Wat moet het geweldig zijn om zo te kunnen schrijven.
Lees dat boek!

Gelukkig is het een dik boek: 547 pagina’s op de kop af. Daar had ik het ook op uitgekozen in de bib, want het was bedoeld als leesvoer voor de zeereis naar Finland waarvoor ik op achttien maart zou inschepen op een vrachtschip. ‘Zou’ inderdaad, want tot mijn grote spijt gaat dat feest gaat niet door: Cptn Zeppos belde me afgelopen week met deze zure boodschap. De rederij weigert een passagier mee te nemen en wil niet zeggen waarom.
Van uitstel komt geen afstel, die zeereis zal voor een andere keer zijn, en ondertussen heb ik hier zeeën van tijd om te lezen.
Dus als u mij nu wil excuseren, dan ga ik verder waar ik gebleven was.

Moet ik niet gewoon thuis zijn?

Mag je genieten van lange fietstochten en de veel te vroege zon op je gezicht? Van de eerste paarse krokusjes wier dappere kelkjes uit het gras in de berm komen piepen? Van een fantastische expo in Bozar en een terrasje achteraf?
Mag dat?
Mag je luchtige blogjes schrijven, genieten van het leven en dromen van de zomer die komt? Van vakantieplannen maken en de eerste Aperol van het jaar?
Mag dat?
Als een jongen van veertien jaar pas na twee maanden dood op bed gevonden wordt, het klimaat naar de haaien gaat en er oorlog woedt, mensen alles kwijtraken of sterven?
Mag dat?
Als er ergens in de wereld een irrationele onberekenbare zot dreigt een fatale knop in te duwen. Vanwege de giftige combinatie van een gekrenkt ego en een totaal gebrek aan geweten. Straks sleurt hij ons zo nog mee een oorlog in die niemand gewild heeft. Áls we er dan nog zijn.

De vrolijkheid is ver weggeëbd. Moedeloosheid en machteloosheid strijden om voorrang. Misschien ben ik zelfs wel bang.
Al dagen drukt het nieuws zwaar op mijn gemoed en ik krijg het er niet uit. In elke column die ik lees, merk ik dezelfde rusteloosheid: hoe hiermee om te gaan?
Het is ongrijpbaarder dan toen de pandemie begon en ik kan niet net als toen de handen uit de mouwen steken en erin vliegen als remedie.
Het gedrag van een nieuw virus kan je tenminste nog enigszins te voorspellen aan de hand van allerlei berekeningsmodellen, maar het gedrag van zo’n gek is totaal onvoorspelbaar.

Mag je nog vrolijk genieten? Kán je nog vrolijk genieten?

Ja, dat mag. Het mag van Stijn De Paepe, onze geliefde modern rederijker die zo gemist wordt op pagina twee van de krant die nu boordevol ellende staat. Hij verliet dit aardse tranendal veel te vroeg. Hij leerde ons tijdens de pandemie een wijze les, die bij deze nieuwe crisis al even levensnoodzakelijk is: ‘doe wat helpt’, zo drukte hij ons op het hart.
Het mag van Stijn en het mag van mij.

Niemand is erbij gebaat als we collectief de moed verliezen en de schouders laten hangen. Depressief worden helpt niet.
Wat helpt wel?
Doneren (en hopen dat dat geen nieuwe onstelpbare stroom aan hardnekkige bedelbrieven oplevert zoals in de pandemie). Lief zijn voor elkaar. Een bed ter beschikking stellen als je dat hebt, steunen waar dat kan.
Jezelf overeind houden. Niet overspoeld raken door al dat slechte nieuws. (Daar is nu ook al een term voor, heb ik geleerd: ‘doomscrollen’… Ik hoef niet eens te scrollen om te voelen hoe hard het onder mijn vel kruipt)
Het liefst zou ik willen slapen tot dit allemaal voorbij is.
Maar dat kan niet.

Mag een mens op zo’n moment wel op retraite vertrekken en mediterend hopen dat hij zo niet de wereld, dan toch zichzelf kan redden?
Ik mediteer alsof mijn leven ervan afhangt. Net als jaren geleden toen Yao doodziek was en zijn ouders iedereen die ze kenden opriepen om voor Yao te bidden. Yao redde het en huppelt nu zo gezond als een visje door het leven. Kunnen we hetzelfde voor Oekraïne doen? Even hard bidden? Vol overgave mediteren?
De hele tijd hoor ik Doe Maar in mijn hoofd: ‘… carrière maken, voordat de bom valt. Werken aan je toekomst. Voordat de bom valt.’
Ik wil weglopen en blijven.
Moet ik niet gewoon thuis zijn?
Straks valt die bom terwijl ik aan het zingen ben over het redden van alle levende wezens, in plaats van thuis te zijn en man en kindjes stevig vast te houden.

De meditatiedag eindigt met een prachtig vierstemmig lied:

Blijf bij mij, en waak hier met mij
open je hart en waak
waak hier in stilte

Doe wat helpt, zei Stijn. Als zingen helpt, zing dan.
Het hielp. Een beetje.