conflictgebied

De stelling is deze: ‘conflictvije kruispunten zijn levensgevaarlijk’.
Die conflictvrije kruispunten zijn namelijk helemaal niet conflictvrij. Ik stond er vanochtend weer te staan: in geen velden of wegen een auto te bespeuren, en als fietser duurt het uren voor ik eindelijk groen krijg en mag oversteken.
Deze zogenaamt conflictvrije situatie veroorzaakt prompt een tsunami aan conflicten in mijn brein: zie alles hier nu stilstaan, er is niemand op dit hele kruispunt, waarom sta ik dan al tien minuten stil? Met de fiets? MET DE FIETS?!!

Fietsers moet je verwennen. Zij zijn degenen die de stad leefbaar houden door ze niet met de auto te verstoppen en te vervuilen. Ze houden de lucht schoon en zichzelf gezond. Ze trotseren weer en wind terwijl de goegemeente in de file staat te stinken en de stoelverwarming nog een graadje hoger zet.
Maar op die zogezegd conflictvrije kruispunten worden fietsers dus helemaal niet verwend. Het is er zelfs nog erger: soms sta je als fietser in een heuse fietsfile van schoolgaande jeugd en maak je hetzelfde mee als bij het kruispunt aan de ring ter hoogte van Pelckmans: dat je het verkeerslicht drie keer groen en dan weer rood ziet worden voor je er eindelijk door kan. Met de auto kan ik daarmee leven, met de fiets is dat echt te zot.

Tja, zo kan ik ook conflicten uit de weg gaan: zorgen dat er gewoon niets meer beweegt, dan kan er ook niets gebeuren. Simpel. Probleem opgelost.
Probleem opgelost? Vergeet het maar. Want wat gebeurt er dan? Ik erger me zodanig aan de ridicule situatie waar ik als enige op een compleet leeg kruispunt voor rood sta te wachten. Dus: ik kijk nog eens goed naar rechts en naar links, en ik steek gewoon over. Door rood. Conflict opgelost en ik kan weer verder. Want bewegen willen we toch allemaal?

Travis

8 december 2019

Van mijn ‘6 minuten dagboek‘ moet ik elke dag een goede daad doen.
Vandaag hielp ik Travis. Travis zit al 14 jaar in een Texaanse dodencel en mijn schrijfdocent Hetty Kleinloog correspondeert sinds twee jaar met hem. Ze postte een facebook-bericht waarin ze vraagt om een petitie tegen de doodstraf te tekenen omdat ‘ze tegen de doodstraf is en omdat Travis niets liever wil dan blijven leven, ook al is dat de rest van zijn leven in de gevangenis.’

Ik teken. Ik teken in de hoop dat mijn handtekening op de petitie misschien een kleine bijdrage levert aan zoiets onvoorstelbaar groot. Nadat ik op de verzendknop heb gedrukt, verschijnt een volgend verzoek: of ik ook even kan doneren?
Tja, waarom niet eigenlijk? Als ik een kop koffie kan kopen, kan ik ook wel drie euro missen voor Travis.
Twee goeie daden in een klap.
Soms is het makkelijk. Travis kwam gewoon langs op Facebook en ik hoefde maar wat te klikken en vakjes in te vullen.

Soms is het lastig. Het valt niet altijd mee om elke dag een goeie daad te doen. Een mede zes-minuten-dagboeker deelde haar geheime tip: ‘soms is goed zijn voor mezelf ook een goeie daad. Want daar word ik niet alleen zelf beter van.’
Slim. Maar ik heb er wel mijn twijfels over.

Voor Travis mocht mijn druppeltje op de gloeiende plaat niet baten. Travis werd alsnog op 11 december geëxecuteerd.
Een mens moet oppassen om niet cynisch te worden en te blijven geloven dat een goede daad, hoe klein of hoe groot, de wereld een stukje beter kan maken.
Travis schreef dit zelf prachtig:
‘No matter where I am, I feel blessed everyday I wake up to face a new day. It’s a new start to begin once again making moments. So I love life and the things we are able to do.’
Uit een brief van Travis Runnels (1973-2019).

als jij het zegt

Ze heeft een stok achter de deur nodig zegt ze. Met de hulp van haar psycholoog heeft ze al een lange weg afgelegd om haar traumatische verleden een plek te geven en te leren leven met haar autisme. Het wandelen hielp daar erg bij. In het begin afschuwelijk spannend: ‘elke keer dat ik naar buiten ga, denk ik dat ik vermoord ga worden’, vertelt ze. Die angst is nooit helemaal weg, maar een koptelefoon helpt. De volgende hindernis was een voetfractuurtje wat maar moeizaam herstelde. Maar koppig bleef ze alle hordes nemen die ze tegenkwam en stilaan begon ze van het wandelen te genieten. Onderweg zijn bracht haar op nieuwe plekken en in nieuwe situaties. Het leverde nieuwe gedachten en verhalen op die ze in blogjes en dagboeken deelde.


Maar ineens lukt het niet meer. Haar dochter moest van school veranderen, de opgebouwde routine raakte verstoord en het korten van de dagen, de donkerte, de koude en de regen hielpen ook niet echt. De nieuwe gezonde gewoonte raakte in het slop.
Dus heeft ze een afspraak gemaakt op het spreekuur om te komen ‘zagen’. Zo noemt ze dat zelf. Ik vind dat ze nooit zaagt. Ze heeft altijd een heel concrete hulpvraag en meestal heeft ze ook al goed nagedacht over mogelijke oplossingen. De hulpvraag vandaag luidt: ‘Ik wil het wandelen herpakken.’
‘Goed plan. Hoe kan ik daaraan bijdragen?’ vraag ik.
‘Door te zeggen dat ik terug moet gaan wandelen,’ zegt ze.
‘Oké, je moet terug gaan wandelen.’
We raken het eens over de randvoorwaarden: drie keer per week een uur (haar voorstel), ván of naar de nieuwe school van haar dochter (mijn voorstel) en de deal is rond.


Geen twee weken later stuurt ze dit berichtje: ‘Welke masochist vraagt er nu aan haar huisdokter een stok achter de deur om te gaan wandelen. Heb ik mezelf aangedaan zeker. Nat, koud en weinig zin, maar zal het toch maar doen. Smiley.
’Ik stuur een duimpje en een krachtarmpje terug en schrijf erbij: ‘Heel dapper. Groetjes van mijn stok die rustig achter de deur mag blijven staan.’
Therapietrouw? Hadden alle patiënten maar zoveel baat bij een eenvoudig en duidelijk advies… ik had geen werk meer.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medisch contact)

plat bovenstuk

Ik wou, ik wou, ik wou… dat er nog een gieter was.
In het stoombad stel ik in mijn hoofd al een briefje op voor in de ideeënbus: ‘Beste zwembadbeheerder, de gieter om de stoomcabines schoon te spoelen is heel vaak in gebruik: mensen nemen hem mee in hun cabine en houden hem daar tot ze klaar zijn. Een tweede gieter aanschaffen zou heel welkom zijn.’

Ik stap uit het stoomhok en daar staat ‘ie al: een tweede gieter. Een groene. Pront naast de enige blauwe gieter die er altijd al was.
Zo werkt dat dus naar het schijnt: je vraagt ‘het universum’ iets, en je krijgt wat je wilt.
Hoe ik dat met alle andere wensen in mijn leven ook voor elkaar moet zien te krijgen, heb ik nog niet uitgepuzzeld, maar in het zwembad kwamen mijn wensen behoorlijk uit:
– die tweede gieter dus
– de schoolslag-baan was te druk bezet en prompt werd het bordje ‘crawl’ vervangen door ‘schoolslag’. Meteen plek zat. (ik kan ook gewoon eindelijk eens leren crawl zwemmen natuurlijk)
– in de sauna was er plek om lekker languit te liggen
– er was niemand in de douches zodat ik ongegeneerd een paar keer mijn bikini-bovenstuk plat kon drukken om al het water uit de mousse vorm te krijgen. (nee, dat dient niet voor de vulling, ik heb genoeg van mezelf. Voor de vorm daarentegen kan ik na drie zwangerschappen, een kleine drie jaar borstvoeding en 51 jaar aan onverbiddelijke zwaartekracht wel wat hulp gebruiken.)
Het fijne is: als al het water uit die bikini is, hou ik nog wat handdoek over waar ik de rest van mijn lijf mee kan afdrogen. Anders druipt dat ding al net zo hard als die moussekes en valt er niets meer af te drogen.

Kortom, het zat me allemaal heel erg mee. Ik weet niet wat ik gedaan heb om zoveel cadeautjes van ‘het universum’ te krijgen. Wellicht gewoon ‘meegetrild met de juiste vibraties’, haha.
(ik zet er maar even ‘haha’ bij voordat jullie allemaal gaan denken dat ik dit echt geloof)

Ik denk dat ik nog even ga zwemmen. Benieuwd wat het universum vandaag voor me in petto heeft. Aan mijn getril zal het niet liggen. Ik wou, ik wou, ik wou… dat ik een plat bovenstuk had.

daar doen we dus een doekje over

Vanochtend bedacht ik dat ik best een steentje kan bijdragen aan het hoofddoekendebat. Een beetje vers bloed kan immers nooit kwaad. En dat was nu precies waar het mij om ging: bloed.

Dat bedacht ik op de fiets. Een schitterend, fel winterzonnetje scheen op mijn gezicht, maar de vrieskou beet me in de neus, zowat het enige onbedekte plekje huid waar de zon bij kon. Daar begon ik over na te denken: heerlijk dat zonnetje, goed voor mijn vitamine-D-voorraad, maar veel zou dat waarschijnlijk niet zijn, nu de zon zo ver van de aarde staat. Ik ging met mijn gedachten naar mijn zoon in Zweden waar iedereen in deze tijd van het jaar gewoon extra vitamine D blijkt te slikken. En ik dacht aan de raadpleging gisterenavond waar een allochtone vrouw met een enorm laag vitamine-D-niveau bleek te zitten en aan het adresje waar ik na die avondraadpleging nog even langs fietste: een andere allochtone vrouw met een heel lage vitamine-D-spiegel die haar recept daarvoor nooit was komen ophalen. Ik stopte het in de brievenbus en reed naar huis.

Op de fiets kwamen die gedachten allemaal samen en kwam mijn Eureka-moment: ik heb het gevonden! Voortaan gaan de allochtone vrouwen zonder hoofddoek door het leven. Daaronder zie ik namelijk vaak de weelderigste bossen haar, golvende, lange donkere lokken in dikke vlechten opgerold en ingesnoerd. Zonde van al die pracht en weelde om dat zo te verstoppen. 

En wacht nog even met oordelen over deze flauwe, voor de hand liggende oplossing, want here comes the good part, het Eureka-idee, het moment waarop de zon en het fietsen al mijn creativiteit in volle glorie deden losbarsten: voortaan gaan de mannen de hoofddoek dragen!

Ja! Want naast al die gesluierde vrouwen met te weinig vitamine D, zie ik ook een hoop ijdeltuiterige mannen die zich zorgen maken over hun terugwijkende haargrens en uitdunnende haardos waar hun schedel doorheen komt glimmen. Daar doen we dus een doekje over, ook dat probleem opgelost.

Tja, ik ben geen filosoof en al zeker geen godsdienstwetenschapper. Gewoon een huisarts, pragmaticus tegen wil en dank.
(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medisch contact)

zelfbeeld

‘Are these people violent?’ vraagt de Dalai Lama aan de groep Westerlingen die hem het probleem van mensen met een laag zelfbeeld probeert uit te leggen. Hij doet oprecht zijn best om het te begrijpen.
‘Gaat dat over zwaar gestoorde mensen?’ De Dalai Lama snapt er niks van. Het probleem van ‘low self-esteem’ kent hij totaal niet. Een dagelijks probleem in de Westerse wereld, blijkt bij Tibetanen gewoon niet te bestaan. Haast verbouwereerd moet de Dalai Lama vaststellen: ‘Ik dacht een expert te zijn van de menselijke geest, maar dat een dergelijk probleem kon bestaan, dat was me volkomen ontgaan’.

Laag zelfwaarde gevoel. Soms heb ik er ook last van. Al hangt het van de situatie af en gaat het gemiddeld genomen goed. Als ik gewoon mijn gangetje kan gaan, lekker bezig met werk, gezin, schrijven, fietsen, dan vind ik mezelf dik oké. Dan kan ik goed met mezelf door één deur, en moet ik zelfs een beetje lachen met dat pittige eigengereide meisje dat ik eigenlijk nog steeds ben. Zie ze daar voor de rode brievenbus staan naast de mosgroene Golf – keicoole bak volgens mijn zoon met aanleg voor nostalgie en esthetiek – met haar korte koppie en haar eigenwijze zelfverzekerde lachje.
Dat meisje ging gewoon haar weg, en omdat ze dat zo heerlijk ongecompliceerd deed, werd haar geen strobreed in de weg gelegd.
Eigenlijk ben ik nog altijd zo. Alleen vergeet ik dat soms. Ik heb het terug moeten leren, om mezelf een beetje graag te zien. Ik denk dat we het allemaal verleren als we onze jeugdige onschuld verliezen en ons gaan schikken naar de verwachtingen van de mensen en de maatschappij om ons heen. Tot we onszelf een keer keihard tegenkomen en dan beseffen: we moeten onszelf terug graag leren zien. Oké zijn met onszelf. Goed genoeg zoals we zijn. Stoppen met pleasen – hoe hardnekkig die drang ook aanwezig blijft.
Sindsdien begroet ik dat grappige meisje elke ochtend met een blije glimlach. Ze hangt op de badkamerspiegel, dus ik kan haar niet missen.
Het helpt. Ik ben gelukkig met het leven dat ze gekozen heeft en hoe dat leven tot nu toe gelopen is. Ja, ik kan oprecht zeggen dat ik gelukkig ben.

Gek genoeg hangt het zelfbeeld af van de situatie. Hoe blij en dankbaar ik door mijn leven kan fietsen, op feesten komt die andere kant van mij boven: ik ben niet goed genoeg, ik kan niet mee, of op zijn oma’s: ‘wat zullen de mensen wel denken’? Ik verword dan tot een zielig klagerig ruimte-innemend persoon, en wie het slachtoffer uithangt vraagt om klappen. Zo gaat dat op de speelplaats, zo gaat het in de samenleving en zo gaat het met mij op feestjes. Die klappen krijg ik dan ook veelvuldig. In de vorm van vriendelijk bedoelde steekjes onder water, betuttelende adviezen of onverbloemde meewarigheid. En stekelige grapjes over mijn groot ego, haha, iedereen lachen – grapjes zijn natuurlijk alleen maar leuk als er een grond van waarheid in zit. Dat helpt je zelfbeeld echt vooruit. Zodoende flink bevestigd in dat ‘niet goed genoeg zijn, ik bak er niks van’ is mijn zelfbeeld geslonken tot een miezerige dweil op de keldervloer en duurt het weer een tijdje voor het daarvan rechtgekrabbeld is.
De speelplaats waar ego’s gedijen ten koste van het zwakste elementje.

Ik ben een rare, en zal dat altijd een beetje blijven. Pech om niet bij de meerderheid te horen, de meerderheid die houdt van feestjes, kletsen, hoe meer zielen hoe meer vreugd. En omdat de meerderheid zo is, is dat de norm in het sociale leven. We willen wanhopig aan de norm voldoen en even wanhopig willen we vooral trouw blijven aan onszelf. Allemaal in spagaat. We willen horen bij het leukste groepje van de speelplaats maar moeten daar zien te geraken met alle mogelijkheden en beperkingen die ons gegeven zijn.

Misschien is het tijd om die rarigheid van mij voluit te omarmen. Stoppen met aan de norm te willen voldoen want daarvan word ik een vervelend mens. En dat moet ik mezelf niet meer willen aandoen en ook een ander niet. Want die hebben echt last van mij als ik het toch probeer. Ja ik ben een rare. En alleen ik mag dat zeggen, jij niet. Zo werkt dat. Maar behalve raar ben ik ook een pittige, eigengereide, zelfstandige, bijzondere, moedige, doorzettende troela die vrolijk haar eigen pad bewandelt. En zich daar steeds minder voor excuseert. Het heeft namelijk geen enkele zin. Je bent wie je bent, en dat is goed genoeg. Met pleasen mogen we onderhand wel ophouden na ons vijftigste, de tijd van puberen is gedaan (had ik dat toen maar gedaan, ik denk altijd dat dat veel beter was geweest). Wie weet word ik wel net zo eigenwijs als mijn vader, dat belooft. Hou je vast aan de takken van de bomen.