The journey begins

Drie gevulde hondenkakzakjes op minder dan driehonderd meter, allemaal van dezelfde lichtblauwe makelij (wat zou ik dat hondenbaasje graag op heterdaad betrappen!), 1 taartbodem en een meter verder de waarschijnlijk bijbehorende lepel en de ziekenfonds-pasjes van een heel gezin (niet eens in stukjes geknipt en na drie dagen voor het huis van dit gezin rondgeslingerd te hebben nog steeds niet opgeruimd, ze wachten blijkbaar op mij om dat te doen). ‘These are a few of my favourite things’, wou ik bijna zingen, maar nee, ze zijn niet favoriet, want het is natuurlijk gewoon: zwerfvuil.
Verder: cara pils, cara pils, red bull, red bull, cara pils, cara pils…
Op een gegeven moment heb je alles wel een keer gezien.

Nog zwerfvuil-gerelateerde anekdotetjes vandaag:
de tandarts die, terwijl hij de mond van mijn dochter nauwgezet inspecteert, vertelt: ‘ik wilde een flesje weggooien en toen dacht ik aan u’. Helaas had hij pech ondanks al zijn goede intenties: ’toen sneed ik mijn vinger aan een scherpe rand van een blikje in de vuilbak’.
En de man van de gemeente die me langs het kanaal zag wandelen mét grijpstok maar zonder vuilzak: ‘Moete ne zak hemme?’
De MooiMakers-vuilzak waarmee ik op pad was, was zo zwaar geworden dat ik hem op een gegeven moment maar dichtgeknoopt had en bij een vuilbak had gezet om later op te halen. Maar nu kon ik dus weer verder.

Podcasts luisteren doe ik ook nog altijd terwijl ik aan het rapen ben. Deze keer lag psychotherapeut en mindfulnesstrainer Wilfried Van Craen op de rooster bij Friedl Lesage. Hij vertelde dat zijn sabattical ‘het meest stresserende jaar van zijn leven was geweest.’ Vanwege het onvermogen van de mens om te niksen. ‘Ik moest elke dag iets nuttigs gedaan hebben’, vertelde hij. O wat herken ik dat, de vraag is alleen of zwerfvuil ruimen nuttig genoeg is. Hij had tijdens zijn sabattical tenminste nog een boek geschreven. Dat is er bij mij niet van gekomen, terwijl ik daar nu objectief gezien wel de tijd voor had. Ik heb zelfs niet genoeg blogjes geschreven.
Gelukkig blijven Gods wegen ondoorgrondelijk: na deze mail die ik in mijn inbox aantrof, kreeg ik toch weer hoop: ‘Dag Martine, vannacht droomde ik dat je me een boek gaf. Een door jou geschreven boek. Dat was blijkbaar al op de markt. Ik herinner me de titel niet meer, maar het had een blauwe kaft en was een klepper.
Geen idee waarom ik je dit schrijf.
Groetjes en dank voor het zwerfvuilrapen. Ik wou dat ik het ook kon.’

Geen boek dus, maar eindelijk wel een vertrekdatum! Twee juni vertrek ik met de trein naar Zweden. Eerst naar Lund, een paar daagjes rondhangen met mijn vandaag-vers-van-de-pers-afgestudeerde zoon, hij mag zich nu – even ademhalen – ‘master of science in physics, biological physics and computational biology’ noemen. Nu gij weer. (Ja, sorry, wij blaken een beetje van trots, maar dat vergeeft u mij wel, trots zijn is per slot van rekening een ouderlijke taak van groot belang.)
Na Lund met de trein door naar Sundsvall waar de pelgrimsroute start.
Ik ben echt blij dat ik kan vertrekken, je kan ook teveel voorbereidingstijd hebben.
Het voelt allemaal wel superspannend. Ga ik dat wel kunnen zo helemaal alleen weken aan een stuk stappen? Gaat mijn linker Achillespees het wel uithouden? Want die begint de laatste tijd op te spelen. Zeker met die zware rugzak er nog eens bovenop. Hoe gaan de hangmatnachten me bevallen? Ga ik wel genoeg kunnen slapen om weer fit genoeg aan het stappen te beginnen? Gaat het niet te koud zijn? Gaat het niet teveel regenen? Ga ik elke dag de moed erin kunnen houden?
Waar ben ik aan begonnen????!!!
Ga ik niet teveel piekeren over de ex-collega’s? Wat dat betreft heb ik trouwens besloten om karma zijn werk te laten doen, die gedachte geeft veel rust. Een collega schreef: ‘Door de wandeltocht zullen je negatieve ervaringen met beroepsgenoten uiteindelijk verbleken en zul je je voettocht met opgehaalde schouders voldaan beëindigen.’ Mijn mondhoeken krulden vanzelf in een brede glimlach toen ik dit las.
Opgehaalde schouders? Daar teken ik voor.

Om de mindset uit te dagen maakte ik vandaag een paar fotocollages die de motivationele huishouding een zetje in de goede richting geven:

En om op die positieve noot te besluiten met nog wat goed nieuws van het zwerfvuil-front: berichtje uit de krant van afgelopen zaterdag: ‘Pakkans voor zwerfvuil wordt groter’:
‘Er komen deze zomer dertig extra controleurs voor zwerfvuil. Dat laat Vlaams minister van Omgeving Zuhal Demir weten. Ook krijgen 273 handhavers, onder meer bos- en parkwachters van de Vlaamse overheid de bevoegdheid om GAS-boetes uit te schrijven voor zwerfvuil. […] De tijd van sensibiliseren is gedaan, zegt Demir, ‘Wie koppig blijft sluikstorten, moet dit in zijn portemonnee voelen. De pakkans vergroten is daarvoor de enige manier.’
Ik zal het doorgeven aan de eigenaar van de lichtblauwe kakzakjes. Wee zijn gebeente als ik GAS-boetes mag gaan uitdelen ?. Karma.

Meet the samurai litter pickers of Japan

Het is heerlijk fietsen langs al die schone paden die ik al opgeruimd heb. Zo heb ik eer van m’n werk en als ik het een beetje bijhoud, kan ik na een avondwandelingetje op de terugweg snel even door de Visbeekstraat gaan bijvoorbeeld waar ik dan nog hooguit een halve zak ophaal terwijl ik daar de eerste keer ruim vijf zakken voor nodig had.
Zo ga ik vandaag nog eens snel door de fiets-O-strade. Opvallend veel Cara pils blikjes vandaag. En natuurlijk de onvermijdelijke Red Bull blikjes.

Laatst las ik in het tijdschrift ‘Zin’ over de zwerfvuilbingo, een kaart die je kan afdrukken en waar je dan alle items kan wegstrepen die je vindt op je opkuistocht. Ik zie op die kaart meteen al iets dat er mist: luiers! Ongelooflijk hoeveel ik die vind.

En er zijn nog creatievere manieren om zwerfvuilrapen leuk te maken. Vriendin Isabelle stuurde me bijvoorbeeld dit filmpje door: zwerfvuil rapen in ware samurai-stijl.
‘Nog een beetje oefenen en jij kan dit ook’, schrijft ze erbij. Hihi, ik zie me al bezig. Ik hou het wel gewoon bij podcasts luisteren, dat is soms al spannend genoeg.

Enfin, het is duidelijk dat mensen meer en meer bekend raken met het fenomeen van zwerfvuil ruimen. Als op een eerdere strooptocht langs de fiets-O-strade mijn vuilzak al halverwege zo vol is dat het te zwaar wordt om te dragen, bel ik aan bij een huis aan de naastgelegen Jef Buyckxstraat en hoef ik amper mijn vraag te stellen. Tuurlijk mag ik de zak daar laten staan, zegt de vriendelijke jongeman die opendoet. ‘Goe bezig’, zegt hij nog als hij ter afscheid zijn duim in de lucht steekt.
En de volle zak die ik bij de poort van de brandweer had gezet (in en rond de Frac valt altijd veel te rapen) blijkt al opgeruimd nog vóór ik ze bij de gemeente kon aanmelden om op te halen.

Wat ik dan weer ongelooflijk smerig vind: de flessen vol urine. Hebben we hier soms een Amazon-filiaal in de buurt? Daar werden de overal opduikende foto’s van met urine gevulde waterflesjes stilaan een symbool voor de hoge werkdruk bij de magazijnen en pakketbezorgers van Amazon. Chauffeurs hadden te maken met zulke strakke schema’s dat een bezoek aan een toilet er simpelweg niet in zat. Ze moesten in hun bus hun behoefte doen. Vandaar die flesjes en de ‘urinerel’ die ervan kwam. (De Morgen, 14 april 2021, ‘Het meedogenloze succes van Amazon: de methode-Jeff Bezos ontmaskerd’)

En zo valt er altijd wel iets te vertellen over zwerfvuil. Al hoop ik toch dat ik er ooit over uitgeschreven raak.
En pas nu bedenk ik: ah ja, het is inderdaad dinsdag. Zo was het ooit begonnen: #TrashTuesday.

Geef nooit advies

Ik denk dat het professor Van de Woestijne was die ons tijdens de opleiding het belang leerde van luisteren. Echt luisteren, en stiltes durven laten vallen. Stiltes waarvan je ongemakkelijk op je stoel gaat zitten wiebelen tot één van beiden het niet langer verdraagt en de stilte doorbreekt. Meestal komt dan tevoorschijn wat echt van belang is. Natuurlijk maakte ik er een wedstrijdje van, zoals met zoveel dingen in het leven waarmee ik met mezelf in competitie kon gaan, daarmee voorbijgaand aan de essentie van de zaak.

(Klik hier voor de volledige column)

gezondNU, mei 2021, www.gezondnu.nl

De badplank

Nog geen drie bladzijden ver in het boek waar ik net in gestart ben, heb ik de schrijfster al in mijn hart gesloten. Jenny Colgan. Ik kende haar totaal niet en had gewoon in een opwelling haar roman ‘Op goed geluk’ uit het Sprinter-rek in de bib meegegrist vanwege de aanbeveling ‘feelgood roman’. Voor feelgood ben ik altijd te vinden.
Meestal zijn feelgood boeken van eenzelfde hersenloze eenheidsworst als Vijf-films op TV, vulsel dat makkelijk weghapt, maar Colgan won mijn sympathie door de leestips waar ze het boek mee begint.
Ze blijkt een fervent lezer en begint met een opsomming van alle mogelijke en onmogelijke plaatsen waar ze boeken verslindt. Zoals daar zijn: in bad, in bed, op de metro, op het toilet als je op een feest bent waar je niet wil zijn, in een boom, in het ziekenhuis, tijdens het tandenpoetsen, in restaurants, kerken, hangmatten en ja, het kan ook gewoon thuis op de bank bij de kachel. Of bij gebrek aan kachel bij kaarslicht.
Weinig van die plaatsen waren nieuw voor mij, ik ben mijn leven lang al een even fervent lezer geweest. Toch had ze een paar geweldige plaatsen en tips die voor mij nieuw waren. Bijvoorbeeld: als je in bad leest op een e-reader, draai dan de bladzijden om met je neus, dan hoef je niet steeds je handen af te drogen. Of ook: lezen terwijl je borstvoeding geeft!

Nu was ik na drie kinderen erg bedreven geraakt in de kunst van het borstvoeden (op café zonder ook maar een tiet in beeld, in bed kon ik beide kanten geven zonder dat ik me ervoor op m’n andere zij moest draaien en op den duur kon ik het gewoon zonder wakker te worden -als je maar moe genoeg bent, gaat dat trouwens vanzelf) maar lézen tijdens het voeden? Nee, dat had ik nog nooit gedaan.
Lopend lezen heb ik dan weer wel gedaan, vaak zelfs. Als ik niet kan kiezen tussen wandelen (wat ik vind dat ik dan moet doen) en lezen (wat ik dan wíl doen). Ik wist eigenlijk niet dat andere mensen dat ook deden, lopend lezen, maar kijk: Jenny doet het ook.

Dan volgt nu hier mijn waardevolle aanvulling op haar tips, het verhaal van de plank, waarvoor ik hier graag een warme pleidooi wil houden.
Al jaren wou ik er één hebben, zo’n badplank als die waarover ik ooit een verhaal las in de Knack (zie foto onderaan). Ik had het verhaal bewaard en ben het speciaal voor deze blog gaan zoeken. Niet zonder enige trots kan ik u melden dat ik het artikel binnen een kwartier had opgediept uit mijn mooie-verhalen-en-foto’s-archief en dat het artikel uit 1993 blijkt te stammen. 1993! Zó lang heeft het liggen rijpen om nu zelf te mogen dienen als schrijfinspiratie.
Het verhaal was zo aanstekelijk dat ik ervan droomde om zelf zo’n badplank te mogen bezitten. Toch kwam het er op een of andere manier nooit van. Zoals dat vaak gaat met dromen en droompjes.
Tot de Casa ineens een stapel badplanken in de aanbieding had een paar maanden geleden, 25€ het stuk. Ik kocht er één.

Het blijkt de beste investering ooit. De plank is ideaal om bij het badderen potjes en flesjes bij de hand te houden, draagt met plezier een kop thee en een boek, maar ik heb er na een slopende nachtdienst ook al op liggen Netflixen, het vermoeide lijf ondertussen wekend in een sopje van exquise olieën.

Nog uit te proberen op de plank: een glas wijn – de plank heeft een speciaal houdertje om de voet van het wijnglas te beveiligen – en kaarsjes.
Maar eerst ga ik dit boek uitlezen. Dan kan u ondertussen genieten van dat heerlijke stuk van Gommaar Timmermans uit ’93 over zijn ‘plankier van plezier’, waarover hij besluit: ‘Samen in bad, alweer een medicijn temeer voor wat iemand ooit de lieve last van het leven noemde.’
I rest my case.

Microavontuur

Joepie, ik kan weer een itempje afvinken van mijn dingen-die-ik-wil-doen-tijdens-mijn-time-out lijstje: afgelopen nacht heb ik buiten geslapen in mijn hangmat. In het bos rond de paalkampeerplek in Arendonk.
Dat had ik natuurlijk ook gewoon thuis in de tuin kunnen doen. Maar ik ken mezelf: dan is de kans veel te groot dat ik halverwege de nacht verkas naar mijn gerieflijke bedje. Daar moet ik mezelf voor behoeden, net als ik niet naar het ziekenhuis wou om te bevallen uit schrik dat ik om een epidurale ging smeken.

Het was een erg fijne belevenis die begon bij het prachtige weer van gisteren. Dat buiten slapen was iets was ik al lang wou doen, maar de nachten bleven te koud en diep vanbinnen ben ik eerder een zachtgekookt ei dan een diehard. Maar voor gisterennacht werden er temperaturen voorspeld die nergens onder de zestien graden zouden zakken. Tópkans dus. Ware het niet dat ik de nacht ervoor van wacht was geweest en eigenlijk wel wat slaap in te halen had.
Veel wikken en wegen heb ik niet gedaan, ik liet de goesting de dag bepalen en zou ’s avonds wel zien hoe de vlag erbij hing. De vlag hing goed, eigenlijk zonder ook maar iets te forceren viel het besluit er gewoon voor te gaan. In de allerschoonste traditie van de Tao: volgens het principe van het wei wu wei. Doen zonder te doen betekent dat. Dat de dingen vanzelf gaan, dat ze stromen en je je lekker laat meevoeren op die stroom.
Dus waarom zou ik malen over slaaptekort als ik dat tekort niet eens voel en toch niet moet werken?

Nadat man en ik samen de opruim en afwas hadden gedaan van de zalige avondmaaltijd buiten met z’n vijfjes, pakte ik een tas in, vulde een thermosfles met kokend water, poetste thuis alvast mijn tanden zodat ik dat in het bos niet meer hoefde te doen en sprong iets na negenen op de fiets.
Ruim laat want het begon al flink te schemeren, bij aankomst zou het helemaal donker zijn.

Onderweg op de fiets in deze prachtige zomeravond verbaas ik me – of juist helemaal niet – over de hoeveelheid zwerfafval die ik overal zie rondslingeren. Zelfs rond vuilbakken die overduidelijk nog lang niet vol zijn, ligt het afval gewoon op de grond, al is de vuilbak nog geen vijf meter ver. Wat zijn mensen toch erg. Ís het eens een zalige warme avond, waar we allemaal uitbundig van genieten en samenkomen op terrasjes of picknickplekjes, en dan laat je het afval maar gewoon achter waar je gestaan of gezeten hebt. Zo erg vind ik dat. Zo achteloos en egoïstisch. Het doet pijn aan mijn zwerfvuilruimhartje.

Ondanks al het zwerfvuil spot ik nergens onderweg een mondmasker deze keer. Vreemd. Ze liggen er altijd. Vaak nog helemaal in de originele fabrieksplooitjes, ongebruikt uit een jas- of broekzak geglipt. Het valt me op omdat ik mijn best gedaan heb om ultralicht te bepakken maar nu ineens besef dat ik geen mondmasker bij me heb. Niet dat ik dat in het bos nodig zal hebben, maar hé, wie weet doe ik morgenochtend wel een cappuccinootje op een terras? En daar moet het wel. Dan gebruik ik de buff uit mijn bagage maar. Het ziet er niet uit maar ach. Een paar kilometer verder realiseer ik me dat ik natuurlijk wél een masker bij heb. Ik heb immers een regenjas ingepakt en in de zak van zowat elke jas die ik heb zit tegenwoordig standaard een masker. Vreemde tijden. Probleem alweer opgelost voor het zich gesteld heeft.

De schemer valt verder in, boven me beginnen vleermuizen te cirkelen en ik heb een halve maaltijd aan de insecten die me in het gezicht en in de mond vliegen. Ik rij duidelijk de nacht tegemoet. Vlak voor mijn fiets springt een reetje de bosrand in.

Als ik de kampeerplek bereik iets na tienen is het stikdonker. Ik heb natuurlijk wel lampjes bij maar geen koplamp en dat was toch makkelijker geweest. Kijk, daarvoor dient dus deze proefnacht: om mijn materiaal en uitrusting uit te proberen en zonodig te verbeteren.

Het duurt even voor ik een paar geschikte bomen vind voor de hangmat. Officieel moet je in een beperkte radius rond de officiële kampeerpaal je tent opzetten maar als daar geen bomen staan, is dat met een hangmat toch wat lastig. Iets verderop lukt het wel.
Ik zie geen hand meer voor mijn ogen, toch lukt het ophangen en installeren van mijn bivakplek aardig al heb ik ondertussen wel lichte averij opgelopen. Opgemeten schade: één ten gevolge van mijn onvermoede krachten doormidden gebroken haring (wederom punt gemaakt: altijd nuttig om je materiaal op voorhand uit te testen), mijn huid lek geprikt door de muggen en mijn enkels vol schrammen, uit één ervan blijven bloeddruppels rollen.
Het is nu elf uur, mijn bedje is klaar en ik kruip erin. In de verte klinkt een uil.
In mijn hangmat doe ik nog een moedige poging om een blog te beginnen schrijven maar dat geef ik na een halve bladzijde al op. Te moe. Slaaptijd.

Het duurt nog lang voor ik in slaap val, en eigenlijk voelt de hele nacht als half doorwaakt maar dat klopt niet want tegelijkertijd lijkt hij wel om gevlógen als ik tegen vijf uur in de ochtend met een redelijk uitgeslapen gevoel wakker word. Het is wat fris geworden en over het T-shirt waar ik de hele nacht in geslapen heb – zo warm bleef het – trek ik dan toch maar even een trui aan. Mijn voeten lekker warm in een paar Alpacawollen sokken.
De vogeltjes worden ook wakker en er steekt een flinke wind op. Er is regen op komst.
Ik sta op om elastieken lusjes te bevestigen tussen de lussen van de tarp en de scheerlijnen. Dat had de man van de outdoorwinkel met klem aangeraden maar het was er nog niet van gekomen.
Na dit klusje kruip ik terug in mijn hangmat, lees de laatste bladzijden uit van het boek waar ik in bezig was (De consequenties van Niña Weijers) en probeer nog wat te slapen. Het blijft bij wat soezen en doezelen. Mijn tarp houdt zich goed in de stevige wind en het regent een paar druppels. Hebben we dat ook eens meegemaakt.
Rond zeven uur is de slaap echt helemaal op en sta ik op. Met het water uit de thermos zet ik een kop thee en breek dan mijn bivakje op. Ook dat gaat verrassend vlot.
Ik drink mijn thee en fiets naar huis. Uit het bos klinkt luid geritsel. Zijn er al vroege vogels hun hond aan het uitlaten? Ik tuur tussen de bomen om te zien van wie of wat dit geluid komt. Het blijkt een stel everzwijnen te zijn! In the middle of Arendonk of all places!

Mijn tripje kan niet meer stuk.
Halverwege houd ik nog halt aan een picknicktafel waar ik met de onvolprezen Jetboil van mijn zoon in no time wat water kook, een koffietje zet en een havermoutontbijtje maak terwijl ik verder aan het blogje schrijf dat er vannacht niet meer van gekomen was. Zelfs dat ontbijt heb ik nu helemaal onder de knie: na veel uitproberen heb ik precies de juiste verhoudingen melkpoeder en havermout gevonden.
En zo heb ik alweer een stapje gezet op weg naar mijn pelgrimstocht in Zweden.
Een geslaagd microavontuur ter voorbereiding van het grote macroavontuur.

Moederdag

Na een ontregelende nachtdienst met veel telefoontjes en weinig slaap, fiets ik door een stralende ochtendzon naar Winkelsbroek. Het is stevig trappen op de te laag afgestelde fiets van mijn dochter – zij is met mijn elektrische fiets op stap – en uit mijn fietstas priemt een vouwstoel vrolijk in de lucht als een volleerde vlaggenstok. Het is tenslotte een feestdag dus een vlag had best gekund.
Thuis hebben mijn man en ik samen ontbeten op het ochtendterrasje met koffie en croissants. Hij verraste me met een mooi bloemetje en een lieve kaart, de schat.
Op de fiets waaieren mijn gedachten alle kanten uit. Benieuwd of de kinderen eraan zullen denken vandaag. Bij ons thuis zijn we allemaal niet zo geweldig getalenteerd als het over rituelen en data gaat. Het hebben van twee trouwverjaardagen helpt daar ook niet echt bij. Gelukkig is dat probleem geschiedenis sinds de uitvinding van de digitale agenda die ons trouw een handje helpt.

Ineens denk ik aan mijn eigen moeder. Voor haar is het ook moederdag. Ze is er al een tijdje niet meer, was ik zelf wel altijd zo attent met moederdag? Heb ik haar wel genoeg dankjewel gezegd? Heeft zij zich genoeg geliefd gevoeld? Zo’n voorbeelddochter was ik nou ook weer niet.
Thanks mom, for having given me life.
De gedachte floept zomaar uit mijn hart tevoorschijn.

Onwillekeurig voel ik altijd een subtiele wrevel opkomen als ik het antwoord van de geïnterviewden lees op de vraag ‘Is het leven een cadeau voor u?’ in de vaste maandagrubriek ‘De vragen van Proust’ in de krant.
Kaat Bollen was de eerste die ik daarin eerlijk en kwetsbaar zag antwoorden dat ze het leven níet meteen één groot feest vond. In tegenstelling dus tot al haar voorgangers die consistent volmondig hoera hoera ja roepen.
Ik denk dan altijd ‘Huh?? Menen die dit oprecht of verschuilen ze zich achter het sociaal wenselijke antwoord?’
Zelf vind ik het leven toch veel geploeter en gedub, en al bij al soms een ronduit vermoeiende aangelegenheid. Mij daarbij zeer bewust van mijn rijkdom aan zegeningen, was ik toch blij verrast hier een keer een gelijkgestemde te treffen.

Maar nu? Hier? Op dit moment?
Zoals ik hier nu op mijn campingstoeltje aan het water zit te schrijven met een kopje thee naast me? Vogeltjes rond me, een haan in de verte. De roep van een koekoek, gevolgd door het trommelen van een fazant (dat moest ik ook even opzoeken hoor, hoe dat geluid heet). Een koppel wilde ganzen komt snaterend aangevlogen, landt voor me op het water en houdt me gezelschap. Ik snap trouwens niet waarom dat geluid snateren heet, het klinkt meer als een hese trompet.
Een zacht windje doet het riet ruisen en alle wilde gagel die daartussen groeit. Het water weerspiegelt de uitgerafelde witte wolken. Straks gaat het regenen. Maar nu schijnt nog de zon.

Nu? Hier? Op dit moment?
Gelukkige moederdag, mama, dankjewel dat je mij dit leven hebt gegeven.
Wat een cadeau.

Op de terugweg haal ik ijs bij de Zwaluwhoeve. Het is feest.

Monnik Giel Foubert vertelde in podcast Touché dat dit de zin is van het leven: ‘Het leven is iets wat ons gegeven is om ons de kans te geven om zo dicht mogelijk bij het geluk te komen’.

De Toverberg

Het boek is uit, oef! Net geen jaar heb ik erover gedaan. Op 22 juli vorig jaar leende ik De Toverberg van Thomas Mann uit de oude bibliotheek en vanochtend heb ik het teruggebracht naar de ondertussen geheel verbouwde gloednieuwe bib. Een zucht van verlichting ontsnapte me toen ik het boek terug op de plank zette, daar zijn we mooi vanaf!
Heb ik er plezier aan beleefd? Mwah, weinig. En toch heb ik alle 932 bladzijden doorploeterd. Ik weet nog altijd niet goed waarom. Om de beloofde verrassing op het einde hield ik mezelf voor, maar dat was maar een magere troost.
Het zal wel iets te maken hebben met een bizarre persoonlijkheidskronkel mijnerzijds.
Maar goed, ik heb de berg overwonnen en die overwinning mag zich dan nu graag uitbreiden naar de rest van mijn leven want daar liggen sinds mijn ontslag nog wel wat bergen te wachten om overwonnen te worden. Als ik nog maar denk aan beginnen met de beklimming daarvan, pfff. Soms klinkt het als kabouter Lui in mijn hoofd: ‘Ik word daar zo moe van.’
Feit is, het boek is uit en daarmee is er terug ruimte om aan leuke boeken te beginnen. De Kolibrie van Sandro Veronesi ligt klaar, heb er zin in!

Nog even over Thomas Mann: op een site met boekrecensies vond ik dit terug: ‘Mann vervolgt met te zeggen dat hij een arrogante eis heeft, namelijk het boek twee keer te lezen. Maar natuurlijk niet als je het bij eerste lezing al hebt weggelegd, want, zegt hij, kunst moet vreugde brengen en als een werk dat effect niet heeft, moet je het laten liggen en je op iets anders richten. Maar als het je wel vreugde bracht, moet je het twee keer lezen.’
Haha, goeie mop. De pot op met lastige boeken en lastige mensen. Daar verspil ik mijn waardevolle tijd en energie niet meer aan. Ik begin lekker aan Veronesi.

(G)een dag zonder zwerfvuil

Als de dag ooit komt dat ik geen spoortje zwerfvuil op mijn pad vind, dan laat ik de G uit de titel vallen. Beloofd. Ik voorspel dat die dag op Sint Juttemis zal vallen.
Maar vandaag leek het – veel sneller dan verwacht – echt een dag zonder zwerfvuil te worden. Er stond zo’n felle wind dat niet alleen mijn oortjes uit mijn oren waaiden (mijn linkeroor is echt onhandig – ik heb nog nooit oortjes gehad die daar echt goed in pasten en bleven zitten), maar dat ik zelfs niks in de zwerfvuilzak gestopt kreeg omdat de zak alle kanten op wapperde en ik de prikstok niet in de opening gemikt kreeg.

Maar wees gerust, mijn wandelingetje leverde toch weer twee volle zakken op. Onder andere trof ik aan: een schoen, een dik stuk touw en een portemonnee. Leeg. Dat heb ik wel gecheckt natuurlijk. Moord? Ooit vind ik een lijk, ik zweer het je.

Nu, vrolijk werd ik er wel van, van dit zwerfvuilrondje. Dat lag niet aan de regen maar aan de mannen in mijn oren: acteur Stefaan Degand en cabaretier Youp van ’t Hek die geïnterviewd werden door Friedl Lesage – de levenswijsheden ratelen je langs de oren met de snelheid van een semi-automatisch machinegeweer. De ‘semi’ is omdat Friedl nog altijd haar geweldige vragen moet stellen om de levenswijsheden uit die mannen te puren.

Zo’n pareltje uit de mond van Stefaan Degand op Friedls vraag ‘Wat zou je nog willen in dit leven?’
Degand: ‘Als je niks wilt, dan komen de mooiste dingen. Ik heb geen dromen, geen verlangens. Het is pas als je het niet wilt, dat het komt. Zoals snel fietsen en tegelijkertijd rustig een sigaret roken. Op die hele snelle fiets. Dat vind ik heerlijk.’

En als dat te diep is, dan heb je misschien meer aan de tip van Youp van ’t Hek: ‘Kuieren’ van Toon Hermans. Luister en kuier… wat vaker.

Turnhout – St Niklaas – Belsele, 90 km, 14°C bij een heerlijk zonnetje en wind in de rug

De meteo beloofde weer een paar zonnige dagen, er diende onrust in het hoofd bestreden te worden en ik wilde al lang eens bijbabbelen met mijn vriendin Soe. Drie goede redenen om vorige week op de fiets te springen en een tochtje naar Sint Niklaas aan te vatten.

Het fietsen gaat vanzelf. Vorige keer de hele heenweg wind tegen, nu wind mee. Podcastje in de oren, ik luister naar Touché met Soe Nsuki (toeval) en lach als deze stand-upcomedian vertelt over hoe graag ze zich soms overgeeft aan een beetje zwelgen in Dr Phil: ‘Soms wil ik graag even geloven in zo’n wereld waar Dr Phil even alles komt oplossen. Alle vragen, onzekerheden, twijfels en zorgen.’
Me too, Soe. Me too. Don’t we all from time to time?

Daarom fiets ik dus. En daarom mediteer ik: learning to be comfortable with discomfort.
Al valt dat erg mee op een zonnige dag op een fijn fietsje met fijne muziek in de oren en geen verplichtingen in het verschiet.

In Antwerpen hou ik halt op een bankje in de zon op het inkomplein van de Zoo. Even pauze voor een boterham en een soepje, met uitzicht op een groep roze flamingo’s.
Dat klinkt bijna te mooi om waar te zijn maar – hand op mijn hart – het is echt waar. Ocharme een paar uurtjes fietsen en ik word zomaar overvallen door de bliss van een buitenland-vakantiegevoel.

Zon strak aan de hemel, wind mee, het fietsen was heerlijk. Hoewel, het ging eigenlijk té goed. Door dat lekkere rugwindje ging het zowat vanzelf en was ik al om drie uur in de namiddag op de plaats van bestemming. Naar analogie van de runner’s high verlang ik naar de voldoening van de ‘biker’s high’ waar ik verdorie recht op heb na 90 kilometer fietsen. Maar die blijft uit en ik blijf op mijn honger zitten. Het voelt alsof ik een ritje naar de supermarkt gedaan heb. De batterij van mijn fiets denkt er hetzelfde over: pas na zestig kilometer fietsen, zo ergens rond Haasdonk, ging het eerste blokje eraf.

Soe antwoordt ondertussen enthousiast op mijn berichtje: ‘Hey Martine, wat een leuk idee. Kom jij bij ons eten? Ben je alleen? In compagnie?’
Ik ben alleen en we spreken iets na zeven af. Ik ga op zoek naar een fles wijn om af te geven en heb dan nog een paar uur zoek te maken.
Oeps, geen boek bij me. Daar kreeg ik op de fiets al spijt van maar terugkeren was natuurlijk geen optie. Onderweg passeerde ik wel zo’n gratis boekenstalletje. Snuffelend door de inhoud daarvan vond ik enkel thrillers, doktersromannetjes, een boek over babies’ eerste levensjaar en ‘Wat leert de bijbel u echt?’
Nee danku, dan red ik me wel met de digitale krant en een paar e-books die ik altijd op mijn telefoon heb staan voor noodgevallen.

Het weerzien met Soe is zalig. Het was alweer jaren geleden, maar die afstand is van geen tel. Even kijken we elkaar onzeker aan, hoe gaan we elkaar begroeten? Jij al gevaccineerd? Ik ook! En dan volgt het bevrijdende gevoel dat we mogen doen wat ons hart ons ingeeft: een klapzoen en een dikke knuffel. Wat een wonderlijk verrukkelijk gevoel om ‘normaal’ te mogen doen. Pas dan voel ik hoe hard ik dat gemist heb. Een gewone begroeting voelt buitengewoon. Zoals altijd zit het hem in de kleine dingen.

Net voor de avondklok ben ik terug op mijn hotelkamer en slaap als een marmot.
Op de terugweg de volgende dag mag ik alsnog het genoegen van een biker’s high smaken want de hele terugweg krijg ik wind tegen. Vooral de lange lange kilometers langs het kanaal. Podcasts luisteren kan ik vergeten, daarvoor fluit de wind te hard langs mijn oortjes. Ik vind het allemaal prima.

Muizenissen en hoe ze te bestrijden: een stevige portie beweging, een goed gesprek met dierbare vrienden, enige dosissen bier en een exquise zalmquiche. Meer moet dat niet zijn.

Julie Cafmeyer: ‘Ik wil een doula!’

‘Geboorte en dood laten zich zelden regisseren naar ons droomscenario’

‘Als ik ooit een kind krijg, wil ik ook een doula’, schrijft Julie Cafmeyer (DM 12/3). Ik snap de hedendaagse roep om doula’s niet. Enfin, ik snap hem wel, maar ik wil maar zeggen: ze bestaan al lang. En ze heten gewoon vroedvrouwen. (Of -man).

Met veel warmte denk ik terug aan Madeleine, mijn vroedvrouw uit Overpelt die me twee kinderen op de wereld hielp zetten. Een derde werd later opgevangen door een andere vroedvrouw, daarover straks meer.

Ik droomde van een thuisbevalling. Deels omdat ik net als Julie bang was dat ik – eenmaal in een ziekenhuis beland – zou smeken om een ruggenprik. En voor die ruggenprik was ik eigenlijk nog banger dan voor het bevallen zelf.

Gelukkig heb ik als huisarts één groot voordeel: niemand verklaarde me voor zot omdat ik thuis wilde bevallen. Toch niet openlijk. Want om thuis te willen bevallen moet je sterk in je schoenen staan, het wordt langs alle kanten afgekeurd en je krijgt bakken kritiek over je heen.

Maar ik had dus Madeleine. Madeleine die me lachend ‘vrommes’ noemde (Achels voor ‘vrouwmens’) toen ik in bad lag te roepen, tieren en grommen van de oerpijn (Julie, vergeet het ‘pijn incasseren zonder drama’ – het drama hoort erbij) en die handdoeken over me heen gooide toen ik op handen en voeten door de gang van de badkamer naar de slaapkamer kroop omdat mijn lijf op het laatste nippertje besliste dat het uit bad wilde. Samen met mijn man stond ze me vriendelijk uit te lachen en haalde zo de spanning uit de lucht.? Madeleine die de rust bewaarde toen ik bang werd dat het allemaal te lang duurde. Madeleine die in de dagen na de bevalling elke dag kwam kijken hoe het met ons ging, en me elke dag een heerlijke buikmassage gaf. Die me door de moeilijke eerste dagen van de borstvoeding sleurde. ‘Borstvoeding zit in het hoofd,’ onderwees ze me, ‘het staat of valt met vertrouwen’.? 

Ik weet heel goed dat bevallen een riskante onderneming is. Maar de natuurlijke pijn en het aanvoelen van je lichaam helpen om de bevalling vlotter te laten verlopen. En als het niet vlot loopt, dan aarzelt zo’n vroedvrouw geen moment om je naar het ziekenhuis te sommeren. Want een bevalling die niet vlot, mag per definitie geen thuisbevalling zijn.? Dit is geen fanatiek pro-thuisbevallingen verhaal. 

Fanatisme is zelden wijs. Dit is gewoon mijn verhaal. Ik wou niet naar een ziekenhuis, tenzij dat perse nodig was. Ik weet dat ik zou blokkeren in een bevallingskamer in zo’n onnatuurlijke liggende houding (uiteindelijk gebeurde elk van mijn drie thuisbevallingen in een andere houding, gewoon omdat díe houding op dat moment zich vanzelf leek aan te dienen), met allerlei mensen eromheen die ik niet goed ken. Gelukkig hebben gynaecologen en verlosafdelingen zich enorm aangepast om vrouwen in arbeid tegemoet te komen. Wil je een warm bad? Dat kan al bijna overal. Wil je op de baarkruk?

Maar feit is dat we bevallen zo gemedicaliseerd hebben, dat we nu weer een tussenpersoon nodig hebben die gaat bemiddelen tussen wat de vrouw wil en wat de gynaecoloog nodig acht of gewoon is.

Nog even over die derde bevalling. Ik was ondertussen verhuisd en besliste om voor die derde keer maar gewoon in het ziekenhuis te bevallen. Tot ik daar nachtmerries over kreeg en uiteindelijk toch weer voor een thuisbevalling koos. Mijn gynaecoloog was een wijze grijze man die me mijn gang liet gaan en zijn preek voor zich hield. Daar ben ik hem nog altijd dankbaar voor.

Nogmaals, dit is geen pleidooi voor thuisbevallingen. Thank god for hospitals, gynaecologen, epidurales en kunstbevallingen als die nodig zijn. Het heeft de perinatale sterftecijfers van moeders en babies drastisch doen dalen.

Ik lees in de roep om doela’s vooral de behoefte aan een vertrouwenspersoon die de grote kloof helpt overbruggen tussen onze droom en de klinische bevallingscultuur. De behoefte aan vertrouwen tout court. Vertrouwen in jezelf, in je lichaam en in een wijze steunende vertrouwenspersoon die met haar/zijn schat aan ervaring dat vertrouwen belichaamt. Zodat je je kunt overgeven. Want als er iets is dat helpt om een bevalling te laten vooruitgaan dan is het dat: overgave.

Dus Julie, je mag blijven dromen, en daar heb je geen nieuwe hulptroepen bij nodig. Met de Madeleines en andere vroedvrouwen in deze wereld zijn die hulptroepen er altijd al geweest. Maar heb ook de moed om je droomscenario los te laten als de omstandigheden erom vragen. We hebben allemaal een beeld van de ideale geboorte en van het ideale sterven. Maar het begin en het einde van het leven laten zich zelden regisseren naar ons droomscenario.

PS: De ontstaansgeschiedenis van dit stuk? Dat ging zo.
In De Morgen van 12 maart schreef columniste Julie Cafmeyer dus een column met de titel 'Als ik ooit een kind krijg, wil ik ook een doula'.
Mijn vingers jeukten om te reageren op dit stuk en in een razende vaart tikte ik met groot plezier een lange brief terug, die ik vervolgens naar de redactie mailde.
Groot was mijn vreugde toen ik een paar uur later dit antwoord kreeg: 'Beste mevrouw Schrage, Dank voor de fijne bijdrage. Zou u een ingekorte versie kunnen insturen, van 4500 tekens spaties inbegrepen. Met vriendelijke groeten, Ward Daenen'
Tuurlijk, no sweat.
Ik tik en tik en schrap en schaaf en stuur een aangepaste versie in.
En alweer volgt een snel antwoord: 'Dank voor de bijdrage, die ik voor volgende week inplan. Mvg, Ward Daenen, De Morgen.'
Vervolgend begon het grote wachten. Het dagelijks reikhalzend uitkijken naar het moment dat de krant in de brievenbus viel. Het vooruitzicht om een groot stuk van mij in de krant te zien staan vond ik zo spannend. Haast rillend van de voorpret bladerde ik vol verwachting elke de dag snel de krant door. Van voor naar achter en voor de zekerheid nog een keer terug.
Zo ging dat de hele week. Dag na dag. Langzaam maakte de voorpret plaats voor teleurstelling. Maar ik hield hoop. En bleef bladeren.
Mijn stuk stond er niet in. Niet op maandag, niet op dinsdag, niet op woensdag, de hele week gewoon niet.
Ik heb de heer Daenen nog twee keer gemaild: 'Dag mijnheer Daenen,
Heel de week heb ik reikhalzend uitgekeken naar de krant om te zien of mijn bijdrage erin stond… helaas… Moet ik de hoop laten varen? Met vriendelijke groet, Martine Schrage'
Hij heeft nooit geantwoord.
Dat was de ontstaansgeschiedenis van dit opiniestuk dat nu dus maar gewoon een blog is geworden.
Toch zonde van al dat schrijfplezier om het gewoon in de prullenbak te gooien?

En wil je weten wat nu echt grappig is?
Net voor ik deze blog publiceer, zoek ik nog even een link naar de column van Julie Cafmeyer... en wat tref ik aan op het wereldwijde web? Mijn eigen stuk!! Het blijkt in de digitale krant gepubliceerd.
Ook niet slecht natuurlijk. Al had een printversie me meer verheugd.
Sorry mijnheer Daemen.