Verwaaid, verhit en plakkerig komen we aan in tussenstop Reims. Het is laat, we zijn moe, we hebben honger. Lukraak zetten we ons na een wandeling door de avondlijke stad neer op het eerste het beste terras van de locale Rue des Bouchers, de Place Drouet d’Erlon. We ploffen op de caféstoelen met het plan om pas weer op te staan als onze maagjes weer gevuld zijn en het moraal tot een navenant peil is opgekrikt.
De kinderen gaan voor de pasta, Wim kiest resoluut voor de mosselen en ik laat mijn oog vallen op de specialiteit van het huis: zalmtartaar.
Oh ja, ik eet ook al Wim z’n frietjes op. Handgesneden met huisbereide mayonaise erbij. Om duimen en vingers bij af te likken. Het bier en de wijn vertragen onze bewegingen en ons gebabbel, we zakken wat dieper in de kussens en hoeven nog lang niet naar huis. Eerst maar eens lekker mensen kijken bij de avondlijke passeggiata – geen idee of de Fransen daar ook zo’n mooie term voor hebben – en naar de stelletjes en gezinnen om ons heen.
Zeer voldaan valt de terugwandeling in de zwoele zomeravond naar het hotel een stuk lichter dan de heenweg. Voor Jerome al helemaal: sinds hij zijn Pennyboard heeft, ziet hij tegen geen enkele wandeling meer op. Straks blijft er helemaal geen gezeur meer over 🙂
Het is even crisis als Stella haar rugzakje kwijt is, en Wim in een onverlichte garage heel diep in de bagage moet graven om het terug te vinden. Maar eind goed al goed, rond middernacht liggen we er allemaal in en lees ik Lize Spit ‘Het smelt’ uit. Yes, vakantie nu reeds geslaagd; we zijn nog niet halverwege en al één boek uit. Het minimumquotum is twee.
Vakantie is lekker eten en lezen, zoals één en één twee is. Daar komt nu iets bij.
Van Lize Spit krijg ik schrijfgoesting.