pyamabroek

In het vuur van mijn opruimwoede gooi ik een pyama weg, waarvan ik later bedenk: ‘verdorie, die had ik nog goed kunnen gebruiken!’ Het ding ligt al jaren diep begraven onderin een lade. Ooit kocht ik een voorraad pyama’s voor een nakend postpartaal ziekenhuisverblijf. ‘En dan moet een mens toch een fatsoenlijke pyama hebben’, zo drukte mijn moeder ons altijd op het hart.
Maar in dat ziekenhuis geraakte ik nooit. Ik kreeg mijn kinderen gewoon thuis, en kroop daarna in bed in een oud T-shirt en joggingbroek zoals ik al mijn hele leven doe.
Ook joggings verslijten, en nu de gaten erin begonnen te vallen en ik toch aan het opruimen was, gooide ik ook die versleten joggingbroeken maar weg. Alsmede de ‘drollenvangers’ zoals mijn kinderen van die harembroeken met een laag kruis noemen. Die durf ik zelf allang niet meer overdag te dragen. Zelfs daar groeit een mens overheen.

Pas toen de pyama weg was, bedacht ik dat ik hem niet als geheel had hoeven dragen. De leuke zwart-wit geblokte broek was prima te combineren met een simpel zwart T-shirt en had er dan meteen heel wat minder pyama-pyama uitgezien. Maar helaas pindakaas, daarvoor was het nu te laat. Een mens beseft vaak pas de waarde van dingen nadat hij ze heeft weggedaan. Ik toch.

Een ander spijtgeval is een dure Hogan-handtas die ik wegdeed omdat ik mezelf de harde eis had opgelegd slechts tien stuks te mogen bewaren van de berg handtassen die ik in mijn leven verzameld had. Ik was al wel een fervent voorstander van opruimen maar had in die tijd Marie Kondo nog niet ontdekt. Van haar leerde ik dat er slechts één valabel criterium is om te beslissen wat je wil houden en wat je wegdoet: ‘Word ik er blij van? Zo ja, dan hou je het. Zo nee, weg ermee’. Niet het aantal telt, wel het gevoel dat je ergens bij hebt. 

Had ik dat criterium toegepast, dan had ik de tas zeker bewaard. Het was zo’n mooi stuk, ik werd er nog altijd blij van.
Zo leer ik opruimend steeds bij. Ik merk dat het toepassen van dit criterium veel beter werkt, en dat er steeds minder zaken zijn waarvan ik achteraf toch een beetje spijt heb dat ik ze heb weggedaan. Dat dat soms toch gebeurt, beschouw ik als milde collateral damage. Liever een leefbaar huis en opgeruimde kasten, dan alles bewaren ‘voor het geval dat…’ Het is een oefening in loslaten, ook spijt kan je loslaten.
Na het wegdoen komen de mooiste verrassingen. Zoals daar zijn: kasten die je kan opentrekken en waar RUIMTE me blij begroet.
Een lieve vriendin die ineens zegt: ‘Oh maar diezelfde tas heb ik ook nog. Als je wil mag je hem hebben.’
En: het moment waarop ik een broek sta te passen in mijn slaapkamer, om te bekijken of ik er nog blij van word. Ik sta te draaien en te keren, bekijk hem van alle kanten tot ik ineens hardop tegen mijn spiegelbeeld grijns: ‘Pfff, het lijkt wel een pyamabroek!’
Een pyamabroek?? Yes, een pyamabroek!

Geef een reactie

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.