Zware overtreding

‘Feiten gebeurd op 12 september 2000 om 18.36 uur te Mol-Rauw. Betrokkene kwam gereden uit de richting Postel met het voertuig Volvo 460 met nummerplaat KVA106. Gekomen aan de verkeerslichten aan het kruispunt met de Kiezelweg, gebruikte betrokkene de voorsorteringsstrook om linksaf te slaan en draaide linksaf richting Lommel en negeerde hierbij de rode verkeerslichten.

De bestuurders welke zich op de voorsorteringsstrook om rechtdoor te rijden bevonden, stonden op het moment van de overtreding reeds stil voor de rode lichten.’

Even samenvatten wat hier staat in dat ambtelijke taalgebruik van het proces-verbaal uit 2000 dat me 5600 Belgische Franken armer maakte: ja, ik sloeg linksaf door een rood licht terwijl de persoon voor mij stilstond.

Ik had een excuus. Dat probeerde ik de procureur des Konings ook te vertellen in mijn antwoord op PV nummer TU.94.57.200662/00. Bij vraag 13, ‘Verklaring in verband met de verkeersinbreuk’, noteerde ik:

a. Erkent u de overtreding? Ja

b. Heeft u eventueel opmerkingen? Ja

Indien ja, gelieve deze op de achterzijde van dit formulier te schrijven.

Ik draai het blad om en lees verder.

‘Ik had nachtdienst gehad in de nacht van 11 op 12 september 2000. Dat betekent dus: maandag gewerkt, avond- en nachtdienst aansluitend en dinsdag weer hele dag gewerkt. Tja, en dan zeven maanden zwanger zijnde, heb ik een domme inschattingsfout gemaakt: ik dacht dat de wagen voor mij aan het vertrekken was en plots trapte die bruusk op de rem. Ik was al aan de manoeuvre begonnen en kon niet meer corrigeren. Ik neem aan dat u hieraan geen enkele boodschap heeft, maar wou dit toch even kwijt. Vriendelijke groet, Martine Schrage.’

Een pen als toverstokje? De politie paaien met een stukje? What was I thinking?

Zwanger en nachtdiensten, het kan gevaarlijk wezen.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Je moet mij vertrouwen

Er was eens een wijze zenmeester. Bij wijze van ochtendgymnastiek rende hij elke ochtend een rondje om zijn eigen ego. Elke ochtend moest hij halverwege bekaf opgeven en het hele stuk weer terug rennen. Er was geen rondkomen aan.

Deze quote ging niet over hem, maar zo’n zenmeester heb ik gekend. Ik ging bij hem in de leer op het moment dat mijn leven wat over de rand liep en ik niet zo goed wist waar te beginnen met hozen. Al meteen in het eerste gesprek stelde hij me gerust: als ik nou maar braaf twee keer per dag bleef mediteren, zou alles vanzelf helemaal goed komen. Werkdruk, snoepdrang en andere ongemakken zouden verdwijnen als sneeuw voor de zon. Dat drukte hij mij zo stellig op het hart dat ik hem klakkeloos geloofde en met een glimlach een fortuin betaalde voor elk gekoesterd coachingsuur.

Waar houdt een groot ego op en begint de narcist? Op het moment dat iemand zijn eigen wijsheid 200 euro per uur waard acht?

Ik sneerde weleens terug: ‘Jij manipuleert mij!’ als hij mij onder druk zette om een sesshin te volgen of mij haast tot huilen bracht net voor ik een hele zaal met dokters moest toespreken.

Dan snoerde hij mij de mond met de dooddoener: ‘Je praat weer vanuit je onderbewuste.’

Mijn onderbewuste bleek in die tijd wijzer dan ikzelf.

Hij verweet me een gebrek aan gevoeligheid voor sociale codes. Ik was de spreekwoordelijke olifant in de porseleinkast. Auw, die deed pijn.

Gelukkig bleef ik wel mediteren, zodat ik er mijn eigen lessen uit kon trekken. Al waren dat vaak andere lessen bij dan hij bedoeld had. Pas na bijna twee jaar kwam ik tot het besef dat ik écht gemanipuleerd werd, dat er een ranzig randje van geestelijk misbruik in onze leraar-leerlingrelatie geslopen was. Snel wegwezen was de boodschap. Dat deed ik dan ook. Door scha en schande weer wat ouder en wijzer geworden.

Ik heb geen enkele spijt van deze periode. Ik heb er ontzettend veel van geleerd. Ook leerde ik dat iedereen – ja, ook ik, die altijd dacht zo sterk te zijn – vatbaar is voor misbruik. Ik voel nu haarfijn aan als iemand dat pad op gaat en narcisten ruik ik op een kilometer afstand.

Nog een plus: ik heb veel meer begrip voor vrouwen – het zijn nog altijd zelden mannen – die misbruik hebben meegemaakt. Veel patiënten hebben dergelijke verhalen. Dan luister ik. ‘Er zijn’ in plaats van ‘het willen oplossen’. Ik heb veel meer vertrouwen in de eigen kracht van mensen. De kracht en de bereidheid om te blijven kijken, om alles onder ogen te zien, terwijl je jezelf geruststelt: ‘Het is oké. Wat het ook is, ik kan het hebben.’ Zo groeit vertrouwen.

Met die bereidheid om te blijven kijken, geef je het toeval de kans: de kans om iets te ontdekken, op iets te stuiten dat je niet gezien of verwacht had. Zoals ik ontdekte dat ik gemanipuleerd werd. En daaruit de kracht putte om heel hard weg te rennen van deze zenmeester. Om er een veel zachtere te ontmoeten. Wiens rode draad steeds is: vertrouwen kan niet zonder mildheid.

Edel Maex, psychiater en mindfulnessleraar, zegt letterlijk dit: ‘Vertrouwen is niet afdwingbaar. Als iemand je zegt: “Je moet mij vertrouwen!” zet dan al je stekels op en loop zo hard weg als je kunt.’

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Vlaamse les

Wachten op je doktersafspraak doe je hier in de wachtzaal, de spreekkamer heet het kabinet en het spreekuur noemen we de raadpleging.

Een consult is hier een consultatie, de voorgeschiedenis heet antecedenten en als iemand zich beroerd voelt, noteert de dokter ‘algemeen onwel’. Je kunt ook ‘algemeen wel’ zijn, dan heb je de dokter niet nodig. Tenzij je in een zorgcentrum verblijft (bejaardentehuis) en dan komt de dokter je toch elke maand bezoeken. Ook als je dus algemeen wel bent en er geen specifieke hulpvraag is.

De patiënt betaalt ‘opleg’ in plaats van remgeld en wij doen huisbezoeken in plaats van visites.

Als we dienst hebben, zijn we ‘van wacht’. We hebben ‘wachtposten’ waar jullie huisartsenposten hebben en als de patiënt ziek thuis blijft, heeft hij een ‘briefke voor het werk’ nodig van ‘mijnheer doktoor’. Een arbeidsongeschiktheidsattest dus in net Algemeen Nederlands.

Die heerlijke kleurrijke taal van het Vlaamse huisartsenjargon, de Nederlanders lusten er wel pap van. Nog veel kleurrijker zijn de ziektes die we hier hebben.

Laatst op een feest met Belgische dokters, hadden mijn Vlaams-Nederlandse collega en ik de grootste lol. We verkneukelden ons over de de locale non-diagnoses die hier floreren.
Verlegenheidsdiagnoses heb je natuurlijk overal, maar hier zijn ze toch wel heel creatief. We hebben Cryptotetanie en Mycoplasma-luchtweginfecties.

Het is dan ook uitermate belangrijk om ‘bloed te trekken’ als je een Mycoplasma vermoedt, zodat je met een kuur Biclar kan starten, want enkel dat helpt. Ja, dat heeft de firma van Biclar goed voor elkaar. We lachen ons een kriek. In onze respectievelijke huisartsenpraktijken in Nederland, ging het nooit over dat beest.

Tien kilometer verderop, de grens over, bestaat ook Cryptotetanie niet. Maar hier hebben we er zelfs een test voor die het onomstotelijk kan bewijzen: als je spieren bij de cryptotetanietest – die uitgevoerd wordt bij de specialist fysische geneeskunde – sneller verkrampen dan normaal, ben je de pineut. Want die Cryptotetanie-diagnose sleur je de rest van je leven mee, net zoals dat gaat met het Chronisch Vermoeidheidssyndroom en Fibromyalgie. Die hier overigens ook welig tieren.

Hier is ook veel Hemochromatose, net als in Tilburg een veel grotere incidentie is van Familiale Hypercholesterolaemie. Dat dan weer wel.

Het is zo verhelderend en relativerend om met een beetje afstand te kijken naar de gektes die we allemaal kennen en zo normaal lijken. De eigen cultuurtjes, gewoontes en dus ook ziektes. Rare jongens, die Belgen.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Downside up

Dirk krijgt zijn cappuccino geserveerd met een welgemeend ‘ik ben blij dat je er bent’. Het meisje aan de koffiebar luistert aandachtig naar zijn verhalen over de reis die Dirk onlangs in Zuidoost-Amerika gemaakt heeft: ik hoor Louisiana en Mississippi waaien, de details kan ik niet verstaan.

Zonet meldde een van de medewerkers van de koffiebar zich ziek. Toen het meisje dat telefoontje afsloot, kreeg de zieke ook een vriendelijke wens mee: ‘Zorg goed voor jezelf en word maar snel weer beter.’

Het meisje gaat rustig door met haar werk, en als Dirk weggaat, zingt ze hem zelfs na: ‘Dirk, als ik jou zie, ben ik niet meer bij te sturen.’

Ik ben ook blij dat ik er ben. Met haar vrolijke begroeting heeft ze Dirk én mij blij gemaakt.
Ik lees verder in het krantenartikel waarover ik gebogen zit. Een sprankeltje lichter dan voorheen.

Van dit in de gauwte neergekrabbelde conversatietje was ik een paar jaar geleden getuige in koffiebar Prins Heerlijk in Tilburg, die mensen met een beperking tewerk stelt. Vervolgens bleef het krabbeltje liggen en het gesprekje in mijn hoofd spoken. Het had me ontroerd, ik wilde erover schrijven, en toch kwam dat er maar niet van. Ik kon er de vinger niet op leggen waaróm het me geraakt had. Tot nu dus.

De sleutel werd me aangereikt door de kortfilm Downside up die ik onlangs zag, van regisseur Peter Ghesquière. De film heeft al een hele weg langs festivals afgelegd en op elk daarvan een prijs of prijsje gewonnen. Net als de werknemers in Prins Heerlijk hebben alle acteurs in deze film een beperking. Hun downsyndroom is de norm in de wereld waarin ze leven. Tot er plots een baby geboren wordt met een ernstige afwijking: hij is ‘normaal’. De baby groeit uit tot een normaal mens, met alle problemen van dien. Hij wordt doodongelukkig omdat hij als enige zo afwijkend is. Hoe het verder gaat met hem, dat kan je aankomend weekend zelf ontdekken. De Vlaamse zender Canvas zendt de kortfilm uit op zaterdag 2 december om 22.15 uur.

Door de film begreep ik waarom ik zo ontroerd was door het gesprekje in de koffiebar: de soms zo grappige en onbeholpen vriendelijkheid van de werknemers in de koffiebar deed iets met mij en met Dirk. De Prinsjes maken de mensen om hen heen zachter: ineens mag alles een versnelling lager. Als een klant zijn koffie komt afrekenen bij de jongen met downsyndroom achter de bar, is het langzame tellen en zoeken naar wisselgeld geen trigger om geïrriteerd en opgefokt te gaan doen, maar juist een moment van slowing down.

Mensen met een beperking zijn belangrijk in onze maatschappij. Want wat ze met mij doen, doen ze met iedereen: ze maken ons een beetje zachter. Ze wijzen ons – totaal onbedoeld en onberekenend, zonder eigenbelang of verborgen agenda – op onze eigen beperkingen. Het is feedback van de meest oprechte soort.

En dat is hard nodig in deze gladgeshopte Facebook-maatschappij. De mensen die eruit dreigen te vallen, mógen er niet uit vallen. Wij hebben hen net zo hard nodig als zij ons.

Ze horen midden in onze samenleving. Midden in ons hart.

Niet voor niets is het thema in de scoutsgroep van mijn dochter dit jaar ‘allemaal abnormaal’.

Want zeg nu eerlijk, hoe normaal ben je zelf?

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

In blijde verwachting

Ik vulde de overlijdenspapieren in, kruiste het vakje ‘natuurlijk overlijden’ aan, nodigde geen gemeentelijk lijkschouwer aan het sterfbed die vervolgens geen telefoontje pleegde met de officier van justitie. Ik condoleerde de familie van de zojuist aan een overdosis barbituraten overleden man en daarmee was de euthanasiekous af.

Aan het water zit ik te bekomen van mijn veertiende euthanasie. De eerste in België. Het valt niet tegen. Het is half november, de zon schijnt, en ik zit op het terras van brasserie Beaux bateaux met een rosé voor me. De boten wiegen zachtjes, de ingeklapte parasols flapperen heftig in de felle wind, maar ik zit beschut achter glas en heb een dikke jas aan. De rosé heeft mij ook een beetje aan het wiegen gebracht.

De glazen afrastering van het terras beschermt me tegen de wind en in dat verder onzichtbare glas weerspiegelt zich het ronde raam van het restaurant. Alsof er in het glas voor me een uitsnijding is waardoor ik de wereld in kijk. Na een euthanasie ben ik inderdaad altijd een beetje van de wereld. Nee, dat is niet precies genoeg uitgedrukt: is sta een beetje buiten de wereld, buiten de alledaagse eeuwig voortrazende drukte van de dag. De dood drukt altijd even op de pauzeknop.

Bekomen van euthanasie. Het blijft een indrukwekkende belevenis. De moed van het oude baasje om het genoeg te vinden en de kinderen om hem heen. Hij zei nog dat de samen verorberde kip curry van vanmiddag erg lekker was. Erg lekker. Jammer alleen dat hij vannacht geen lepel had gevonden toen hij de koekjespudding had willen proeven. Aan de lopende band maakt hij grapjes, ik heb hem in geen tijden zo opgewekt gezien.

‘Ik ben in blijde verwachting’, zei hij gisteren nog, toen ik peilde hoe hij zich voelde in het licht van de naderende euthanasie. En vandaag was er zelfs ongeduld, toen ik vroeg of hij er toch echt mee wilde doorgaan: ‘Hoe vaak ga je me dat nu nog vragen?’

Maar waar ik het eigenlijk over wil hebben, is de grote afstand tussen België en Nederland. Zo dichtbij en zo verschillend. Wat hier gebruikelijk is, daarvoor had ik me in Nederland voor de euthanasiecommissie mogen komen verantwoorden.
Hier voeren we de euthanasie uit met enkel barbituraten. Niemand die daarna nog een spierverslapper gebruikt, en ook in de richtlijnen wordt het slechts zijdelings vermeld. Het mag, als je dat wil, maar niemand die het dus doet blijkbaar. Over het vooraf langzaam inspuiten van lidocaïne wordt met geen woord gerept – doet het hier geen pijn dan? – en ook over het meenemen van een reserveset doen de richtlijnen er in alle landstalen het zwijgen toe.

Aan SCEN-consultaties doen we hier ook niet, de tweede arts die zich komt vergewissen van de situatie, is gewoon mijn collega uit de praktijk.

Ik blijf me verwonderen. En toch, toch voelt het helemaal juist. Maken we het in Nederland niet veel te moeilijk? Ik was blij dat ik eerst een tijd heb kunnen bekomen van de heftige toestanden toen ik bij Levenseindekliniek euthanasiearts was en soms enorme bergen weerstand moest overwinnen voor een mens met een zeer invoelbare euthanasiewens mocht inslapen. Dat was het andere uiterste.

Het voelt ook nu helemaal juist. En wederom stond voor mij vast: euthanasie hoort thuis bij de eigen huisarts.

Enfin, het was een goede zachte snelle dood op deze zonnige vrijdagmiddag en straks begint de avondraadpleging. Het leven drukt weer op de aanknop.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Dokter Schrage is blind!

Dolle pret was het, die twee jaar dat ik militair huisarts speelde in de – even diep ademhalen – Generaal Majoor de Ruyter van Steveninckkazerne in Oirschot. We maakten van alles mee en hadden de grootste lol. Zieke mensen zag ik amper, maar ik leerde alles over soa’s, zag er voor het eerst platjes kruipen, en kreeg jonge gezonde kerels op het spreekuur met vragen als: ‘Dokter, nou had mijn vriendin vanochtend keelpijn. Kan ik dat nu ook krijgen?’

Verder zag ik een triest publiek van uitgerangeerde vijftigplussers die hun leven hadden gegeven voor defensie en nu op een zijspoor werden gezet. Te oud. Heftige depressies heb ik er gezien. Het raakte me diep.

Maar ook een ijselijk gillende doktersassistente die boven op haar stoel klom omdat er een spin uit een doos kroop.

We hadden koffiepauzes van een halfuur en een zeldzame spectaculaire redding: een jonge kerel wiens broekspijp tussen de draaiende toren van een tank raakte en die zo een heup ontwrichtte. Akelig.

Gelukkig werkte ik ook twee dagdelen in een gewone huisartsenpraktijk in het dorp. Kwestie van genoeg gevarieerde pathologie te zien. Toen was ik verkocht; ik bleef uiteindelijk twintig jaar in de Nederlandse huisartsenzorg werken.

Wat er natuurlijk ook bij hoorde als militair, was de ‘PU’ – alles maar dan ook werkelijk alles wordt afgekort bij defensie – de Persoonlijke Uitrusting dus. Een militair zonder fatsoenlijke uitrusting is als een vogel voor de kat, nietwaar?

Bij die uitgebreide PU, hoorde ook een speciale bril. Om onder je gasmasker te dragen, want een gewone bril past daar vaak niet onder, en aan lenzen heb je niet veel in het veld.

Dus werd er ook voor mij zo’n militaire bril besteld. Mét camouflageprint op het dunne montuur, wat dacht je?

Alle militairen die zo’n bril nodig hebben, kunnen hem afhalen op het secretariaat van het gezondheidscentrum op de kazerne, daar komen dagelijks pakketjes van die bestelde brillen aan. Zo ook mijn bril. Een dikke plus vijf, mét astigmatismecorrectie.

De doktersassistente maakte het pakketje open en viste routinematig het briefje uit de envelop om te kijken welke naam bij deze bril hoorde. Toen zakte haar mond open. ‘Dokter Schrage is blind!’ riep ze uit over de hele gang.

Nou dat viel nog wel mee gelukkig, ik zag genoeg om snel weg te wezen voor ik mijn vak zou verleren. De koningin bedankte me in de eervolle ontslagbrief nog ‘voor de goede diensten haar den lande bewezen’.

Geen dank, het is graag gedaan.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Nachtdienst in Vlaanderen

De eerste keer dat ik dienst heb op de wachtpost van de Vlaamse stad waar ik nu werk, schrik ik me rot.

Mijn dienst begint om acht uur ’s avonds, een kwartiertje voor tijd kom ik binnen. De wachtzaal zit afgeladen vol. Mensen komen hier gewoon naartoe zonder afspraak, dus zien ze meteen hoe de vlag erbij hangt. Wie vervolgens beslist om te blijven, zit gelaten de wachttijd uit. Met of zonder jengelend kind op schoot. Meestal met.

Ik spuug eens in mijn handen – bij wijze van spreken dan – en vlieg erin. In hoog tempo zien de andere consultarts en ik het ene banaal zieke kind na het andere. Ook wat andere zaken, maar toch vooral kinderen. Om halftwee ’s nachts – snel staand aan het aanrecht een boterham naar binnen gewerkt – is de wachtkamer eindelijk leeg en slaak ik een zucht van verlichting. Snel zoek ik mijn bedje op. Elke arts heeft hier een eigen slaapkamertje; op de gang is een gemeenschappelijke douche.

Om halfvier gaat mijn telefoon. De secretaresse meldt: ‘Dokter, er is nog een kindje met oorpijn in de wachtkamer. Komt u kijken?’
Ik haal moeder en kind uit de wachtkamer. ‘Vertel eens, wat is er aan de hand?’ Moeder vertvertelt dat haar zoontje van 3 zojuist huilend wakker is geworden van oorpijn. Overdag was er nog niets aan de hand geweest. Ze heeft hem een paracetamol gegeven en nu zit het kind rustig op schoot en kijkt wakker rond. De pijn is over. Ik onderzoek het jongetje en vind niets anders dan een rood trommelvlies links.

Moeder maakt vrolijk grapjes en kietelt haar kind. Niks geen overbezorgde moeder, lijkt me. Het jongetje is haar tweede kind, ze weet wat ze moet doen bij oorpijn. Waarom komt ze dan ’s nachts naar de post?

‘Wat doet u voor werk?’ vraag ik.

‘Ik ben verpleegkundige op de kinderafdeling van een ziekenhuis hier in de buurt’, antwoordt ze.

Ik val bijna van mijn stoel.

Te perplex om door te vragen, achtervolgt me sindsdien de vraag waarom hier zoveel mensen met hun, sinds een paar uur of hooguit halve dag, zieke kind naar de huisarts komen. Ik denk dat de achterliggende gedachte is: een goede ouder gaat met zijn zieke kind naar de dokter. De enige andere reden die ik kan verzinnen, is het briefje dat nodig is voor de crèche of voor de ouder om thuis te mogen blijven. Zonder briefjes en attesten valt België gegarandeerd uit elkaar.
Het is allang niet meer zo dat iedere ouder per se een antibioticumkuur wenst, er is duidelijk evolutie geweest in vergelijking met mijn start hier vijfentwintig jaar geleden. Maar dat er nog werk aan de winkel is, dat is me wel duidelijk na deze nachtdienst.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

En dan ga jij zó ádemen!

‘En wat dan met heftige gevoelens? Heb je daar minder last van als je meditatie of mindfulness beoefent?’

‘Nee, niet echt’, antwoordt cursusleider Edel Maex. ‘Misschien ervaar ik zelfs wel méér emoties na al die jaren mindfulness, ben ik gevoeliger geworden. Wat ik wel merk is dit: ik ben er meer mee op mijn gemak.’

Het is vraag-en-antwoorduurtje op de trainerscursus mindfulness die ik momenteel volg in het Vlaamse Westmalle. Een zaal vol zorgverleners (van wie een derde Nederlanders, en als ik goed geteld heb zijn er zes artsen: één bedrijfsarts, twee psychiaters (onder wie Edel zelf) en drie huisartsen; verder allerhande peuten: psycho-, drama-, ergo-, gedrags- en fysiotherapeuten) vuurt vragen af op Edel en hij beantwoordt ze stuk voor stuk in zijn heldere nuchtere stijl. Enig narcisme of andere goeroeneigingen zijn hem geheel vreemd, aan streng zijn doet hij niet en precies daarom ben ik hier zo graag.
Zelfs liggend mediteren mag hier als je daar behoefte aan hebt. Al heb ik dat nog niet gedurfd. In eerdere zenmiddens waarin ik vertoefd heb, was dat vloeken in de kerk. Hier geen ‘kadaverdiscipline’ zoals Edel dat zelf zo treffend omschrijft.
Als iemand zo mild met de ander omgaat, word je vanzelf milder voor jezelf. Ik ga hier dus rustig mijn gangetje en als mijn lijf kriebelt en ik moet gaan sporten in plaats van mediteren, dan mag dat. (Dat sporten tijdens een retraite is dan wel weer iets wat ik aan de strenge sesshins van vroeger overgehouden heb. Hier doet men enkel aan wandelen, en dat is heilzaam maar eens lekker voluit gaan is te zalig om op te geven.)

Ik vergelijk het graag met de gynaecoloog bij wie ik ooit als coassistent mijn stage verloskunde liep: dokter Aerts in Turnhout was zo’n wijze grijze man die vertrouwen kon geven. Hij had daar geen woorden voor nodig, hij liet je gewoon doen en gaf je het gevoel dat je het wel kon, haast onmerkbaar stuurde hij bij. Ik herinner me dat fantastische gevoel toen ik de eerste keer zo’n glibberig baby’tje opving bij een geboorte. Yes! Ik had een bevalling gedaan, en het ging eigenlijk vanzelf.

Nou gáán goede bevallingen ook vanzelf: erbij staan en de baby opvangen als het zover is, meer moet dat niet zijn. De draaibeweging die daarvoor nodig is, maakt die baby echt wel zelf. Net zoals de meeste mensen hun eigen weg wel vinden, als ze maar naar hun hart luisteren. Heel stil gaan zitten en niks doen, helpt daarbij.

Stil zitten, en ademen: ook ik merk dat ik er door de jaren heen gevoeliger door ben geworden. Al is dat niet helemaal juist: ik was altijd al een vat vol emoties, maar nu ben ik me daar meer bewust van. Dat is niet altijd even handig, maar geeft wel ruimte: vrijheid in wat je er vervolgens mee doet. Iets of niets. Even lekker gaan rusten in het gras dat je ergens over laat groeien, of actie ondernemen.

Zoals die keer dat mijn zoon in een zeldzame puberstuip goed op weg was om mij het bloed onder de nagels vandaan te halen: ik voel van binnen een kookpunt naderen en bedenk net op tijd dat ik ook gewoon even kan kijken hoe lang ik dit kan verdragen zonder terug te brullen. Dat is bij hem dan weer net de laatste druppel. Met overslaande stem sist hij: ‘Oh mama, en dan ga jij zó ádemen!!’

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

Bronzen bonus

Als ik langs mijn benen naar beneden kijk, stel ik met genoegen iets vast wat ik in geen jaren meer heb gezien: ze hebben zowaar een kleurtje. Twintig jaar lang staken elke zomer een paar onaantrekkelijke bleke melkflessen onder mijn jurk uit, nu kleurt de gouden nagellak op mijn tenen vrolijk af bij mijn huid en mijn sandaaltjes.

Een welkom neveneffect van de manier waarop ik me verplaats sinds ik in mijn eigen stad werk, na de grote carrièreswitch vorig jaar. Ik doe nu alles op de fiets. De auto haal ik nog zelden van stal, alle huisbezoeken doe ik met de fiets. Voor een occasionele verre visite pak ik nog de auto, en voor de weekwacht die we hier nog vanuit huis doen (in het weekend doen we de diensten vanuit een huisartsenpost). Aan spoed doen we amper in België, dat gaat hier allemaal recht naar de Spoedgevallenafdeling van het ziekenhuis. Die cultuur verander je zomaar niet. Gesteld dat je dat al zou willen.

Verraad ik daarmee mijn vak of haal ik gewoon de druk van de ketel? Het voelt als dat laatste. Het is een opluchting om me niet meer voor alles verantwoordelijk te voelen.

Dat fietsen is een heerlijke bonus van mijn jobverandering. Op een gedeelde eerste plaats daarmee is de verrassende vaststelling dat het zalig werken blijkt zonder assistentes. Ik heb hier enkel een secretaresse die voornamelijk administratief werk doet en afspraken noteert.

Nou had ik in Tilburg schatten van assistentes, daar valt niets op af te dingen, stuk voor stuk topmeiden. Maar ze zaten in de wurggreep van de drukte, waardoor het effect van hun werk was: eerst de agenda vol plannen, en dan nog van alles dat erbíj moet. O, wat vond ik dat vreselijk: wat had ik aan assistentes als ze niet waar konden maken wat ik nodig heb: een werkbare agenda, een menselijke dag? Waar had ik dan assistentes voor?

Terwijl de onderliggende oorzaak natuurlijk was: het bord van de Nederlandse huisarts ligt gewoon te vol. Zeker in de niet-erkende achterstandswijk waar ik zat.

Nu regel ik die agenda dus grotendeels zelf, en ik vind de lange dagen – avondspreekuur is hier doodnormaal – met minder werkdruk een stuk leefbaarder.

Niet dat het hier nu allemaal rozengeur en maneschijn is hoor. Maar zonneschijn is er genoeg. Kijk maar naar mijn bruine benen.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)

8 à Huit

Puffend zijg ik neer op een bankje bij het kerkje van Daglan. Het uitzicht dat ik heb, is alweer niet anders dan – excusez le mot – pittoresk te omschrijven. Alle wegen in de Dordogne lijken van postkaart naar postkaart te leiden. Even afkoelen van het fietsen en het tomaathoofd tot zijn normale kleur laten bekomen.

Mijn oog valt op het pand schuin tegenover me: de lokale 8 à Huit-supermarkt. Ik drink wat water. Zelfs het water is warm geworden in mijn fietstas. Maar ik zit goed en heb alle tijd van de wereld. Op mijn gemakje bekijk ik de mensen die de supermarkt in- en uit lopen. Uit tasjes en manden puilen trossen dikke tomaten, stokbrood en kroppen sla. Er wordt gesjouwd met flessen melk en wijn.

Vreemd… ik voel geen enkele behoefte zelf de winkel in te lopen en op zoek te gaan naar lekkers. Nochtans is dit een zeldzaam vrij moment in deze actieve schrijfvakantie. Niks voor mij. Normaal zou het zo gaan: hele dagen ‘opgescheept’ zitten met anderen leidt bij de eerste de beste gelegenheid tot rooftochten naar snack- en snaaigerief. Weinig alleen kunnen zijn, mondt meestal uit in stiekeme snoepaanvallen ter compensatie.
Ik grinnik inwendig bij de vaststelling dat ik deze keer geen greintje behoefte voel aan dat patroon.

Dat ik in de chambre d’hôte waar ik verblijf zo goed verwend wordt, heeft daar zelfs niets mee te maken. Rooftochten zijn niet gerelateerd aan mijn voedingstoestand. Die sowieso al niets tekortkomt, maar daar hebben we het nu niet over. Ik praat over het verschil tussen ‘voeden’ en ‘vullen’. Vullen doet een mens wanneer hij zich in voeden tekort heeft gedaan.

Dezelfde vreemde ervaring heb ik gedurende de hele rest van die schrijfweek in Frankrijk. Ik verblijf in de enige gastenkamer die het huis rijk is, dus ook mijn gastheer en -vrouw, Ed en Asjha, zitten zowat vierentwintig uur per dag met mij opgescheept. Nou is de tuin enorm, dus we hoeven met zijn drieën bepaald niet op elkaars lip te zitten, maar toch… geen moment bekruipt me het bekende gevoel dat ik nu wel even klaar ben met social talk en een poos niemand wil zien. Omgekeerd voel ik ook nergens dat Ed en Asjha mij nu liever kwijt dan rijk zijn voor een paar uur.

Wat gebeurt hier?

Awel, daar heb ik zo mijn theorie over. Dit is pure ‘mens sana in corpore sano’ in actie. Bewegen houdt het lijf gezond, schrijven houdt de geest lenig en gelukkig.
Na een dag spreekuur is dat toch even anders dan na een dag schrijven…

En terwijl ik zo op dat bankje zit te mijmeren met mijn gezonde mens in mijn corpus sanum, rolt het metalen rolluik van de 8 à Huit met veel gekletter naar beneden.
De klok slaat zeven uur.

(Deze tekst verscheen eerder op Medisch Contact – medischcontact.nl)